ECLI:NL:RVS:2014:106

Raad van State

Datum uitspraak
22 januari 2014
Publicatiedatum
22 januari 2014
Zaaknummer
201301220/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.W.L. Simons-Vinckx
  • A.J. Kuipers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening goedkeuring bestemmingsplan Recreatiegebieden door college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland

Op 22 januari 2014 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen een appellant, wonend te Oude-Tonge, en het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland. De zaak betreft de herziening van de goedkeuring van het bestemmingsplan 'Recreatiegebieden', specifiek het plandeel Oude-Tonge, dat op 4 december 2012 door het college was vastgesteld. De appellant, die een vleesveefok- en vleesverwerkingsbedrijf exploiteert, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat hij van mening is dat de goedkeuring niet voldoet aan de wettelijke eisen voor het waarborgen van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, met name in verband met geluidsoverlast door verkeersbewegingen.

De Raad van State heeft vastgesteld dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd dat het woon- en leefklimaat van de appellant gewaarborgd kan worden, gezien de verwachte geluidbelasting van 60 dB bij de woning van de appellant. De appellant heeft betoogd dat de berekeningen van de verkeersintensiteit en de geluidbelasting niet adequaat zijn en dat de voorgestelde maatregelen om geluidsoverlast te reduceren ontoereikend zijn. De Raad van State heeft geoordeeld dat het college in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft gehandeld door niet voldoende te onderbouwen dat de wettelijke voorkeursgrenswaarde van 53 dB kan worden gehaald.

De uitspraak leidt tot de vernietiging van het besluit van 4 december 2012 en het college wordt opgedragen om binnen 13 weken een nieuw besluit te nemen over de goedkeuring van het bestemmingsplan. Tevens is het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de appellant, die in totaal € 1.616,56 bedragen, en het griffierecht van € 115,00 dient te worden vergoed. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van de belangen van omwonenden bij de vaststelling van bestemmingsplannen en de noodzaak om adequaat onderzoek te doen naar de gevolgen van dergelijke plannen voor de leefomgeving.

Uitspraak

201301220/1/R4.
Datum uitspraak: 22 januari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 4 december 2012 heeft het college opnieuw besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Oostflakkee bij besluit van 25 februari 2010 vastgestelde bestemmingsplan "Recreatiegebieden", wat het plandeel Oude-Tonge betreft.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 december 2013, waar [appellant], bijgestaan door mr. E.J.M.J.J. Houben en ing. G. van Pelt, werkzaam bij AV-Consulting B.V., en het college, vertegenwoordigd door mr. drs. M. Molenwijk, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het bestemmingsplan "Recreatiegebieden" is voornamelijk conserverend van aard en voorziet in een actueel planologisch juridisch kader voor onder meer het recreatiegebied Oude Tonge, gelegen ten zuiden van de kern Oude-Tonge in de gemeente Oostflakkee.
2. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
3. Bij besluit van 19 oktober 2010 heeft het college besloten over de goedkeuring van voornoemd bestemmingsplan "Recreatiegebieden".
Bij uitspraak van Afdeling van 8 februari 2012 in zaak nr. 201012277/1/R4 (www.raadvanstate.nl) heeft de Afdeling dit besluit vernietigd, voor zover dit betreft het recreatiegebied Oude-Tonge. De Afdeling heeft daaraan ten grondslag gelegd dat in verband met een verdere toename van het aantal verkeersbewegingen op de Oudelandsedijk te Oude-Tonge het college onvoldoende onderzocht en ontoereikend gemotiveerd heeft dat ter plaatse van de woning van [appellant] een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd.
4. Het college heeft in het besluit van 4 december 2012 overwogen dat het naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling van 8 februari 2012 in zaak nr. 201012277/1/R4 de raad heeft verzocht om nader te onderzoeken of het mogelijk is om maatregelen te treffen die ertoe leiden dat het geluidniveau in de planperiode (tot en met 2017) binnen de voorkeursgrenswaarde van 53 dB blijft die de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) verlangt (weliswaar voor nieuwe situaties), aangezien in dat geval het woon- en leefklimaat voldoende gewaarborgd is.
In opdracht van het gemeentebestuur heeft het Intergemeentelijk Samenwerkingsverband Goeree-Overflakkee (hierna: ISGO) een onderzoek uitgevoerd, waarvan de resultaten zijn neergelegd in een rapport van 16 november 2013, getiteld "Verkenning geluidsmaatregelen [locatie], Oude Tonge" (hierna ook: het rapport van ISGO). Hierin is berekend dat ter hoogte van de [locatie] bij 4.720 motorvoertuigbewegingen per etmaal in 2017 sprake is van een geluidniveau van 60 dB bij de woning van [appellant]. Om aansluiting te vinden bij genoemde voorkeursgrenswaarde zijn volgens het rapport van ISGO derhalve maatregelen nodig. Genoemde voorkeursgrenswaarde kan volgens het rapport onder meer worden gehaald indien de snelheid op de Oudelandsedijk wordt verlaagd van 60 naar 30 km/h en er tweelaags ZOAB wordt aangelegd. Nu het gemeentebestuur bij brief van 16 november 2012 heeft meegedeeld voornemens te zijn voornoemde maatregelen te treffen zodra het plan onherroepelijk is, acht het college het woon- en leefklimaat van [appellant] voldoende geborgd.
5. [appellant], die woont aan de [locatie] te Oude-Tonge en daar een vleesveefok- en vleesverwerkingsbedrijf exploiteert, kan zich niet verenigen met de hernieuwde goedkeuring van het bestemmingsplan "Recreatiegebieden", betreffende het plandeel Oude-Tonge.
6. [appellant] betoogt dat het college miskent dat door het treffen van adequate geluidreducerende maatregelen behoort te zijn gewaarborgd dat gedurende de gehele planperiode aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde kan worden voldaan en niet slechts vanaf een bepaald moment binnen de planperiode.
Voorts betoogt [appellant] dat in het rapport van ISGO ten onrechte is uitgegaan van 4.720 motorvoertuigen per etmaal in 2017, welke intensiteit kennelijk is ontleend aan een (intern) memo van adviesbureau RBOI van 25 juni 2007. In dit verband wijst [appellant] erop dat in de uitspraak van de Afdeling van 8 februari 2012 in zaak nr. 201012277/1/R4 is overwogen dat de totale belasting van de Oostdijk/Oudelandsedijk inclusief de ontwikkelingen uit dit plan 5.350 mvt/etm zal zijn. Voor zover het college stelt dat is gebleken dat dit aantal geldt voor de Oostdijk en niet voor Oudelandsedijk, betoogt [appellant] dat aldus de uitspraak van 8 februari 2012 in zaak nr. 201012277/1/R4 niet in acht wordt genomen en dat het memo geen officiële juridische status heeft, aangezien het − anders dan in de uitspraak van de Afdeling van 17 september 2008 in zaak nr. 200707669/1 (www.raadvanstate.nl) − niet aan het bestreden plan ten grondslag ligt. De verwijzing naar het memo heeft volgens [appellant] dan ook slechts het karakter van een gelegenheidsmotivering om de verwachte verkeersintensiteit neerwaarts te kunnen bijstellen. Voorts is volgens hem de prognose voor het jaar 2017 gebaseerd op een nabij de Oudelandsedijk vastgestelde verkeersintensiteitswaarde in 2011, terwijl het besluit dateert van 4 december 2012. Er heeft volgens [appellant] dan ook geen adequate, actuele verificatie plaatsgevonden van de verkeersintensiteit in 2017. Verder betoogt [appellant], onder verwijzing naar het door hem overgelegde rapport van AV-Consulting B.V van 4 oktober 2013, nr. AV.1152, dat conform de inhoud en strekking van paragraaf 7.1 van Bijlage III behorende bij hoofdstuk 3 van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 het maatgevende jaar in dit geval niet 2017, maar 2022 is. Uitgaande van een gebruikelijk groeipercentage zal de te verwachten verkeersintensiteit volgens [appellant] in 2022 hoger uitkomen dan berekend in het rapport van ISGO.
Voorts betwist [appellant] dat een geprognosticeerde verkeersintensiteit van 4.720 mvt/etm een geluidbelasting van ten hoogste 60 dB meebrengt. Hiertoe voert [appellant] aan dat de gehanteerde verdeling tussen lichte, middelzware en zware motorvoertuigen volgens de door hem geraadpleegde deskundige een hogere geluidbelasting geeft dan in het rapport van ISGO is berekend.
Nu de berekende geluidbelasting van 60 dB volgens [appellant] te laag is, zijn de beoogde geluidreducerende maatregelen volgens hem ontoereikend om de geluidbelasting onder de wettelijke voorkeursgrenswaarde van 53 dB te brengen.
Voorts betoogt [appellant] dat tabel 3 van het rapport van ISGO een onregelmatigheid bevat ten aanzien van de huidige situatie bij een referentiewegdek standaard (W0) doordat tussen 60 km/h en 40 km/h een snelheidsverlaging van 10 km/h leidt tot een geluidreductie van 1 dB, terwijl beneden 40 km/h een snelheidsverlaging met 10 km/h leidt tot een geluidreductie van 2 dB.
[appellant] betoogt verder dat uit het door hem overgelegde rapport van AV-Consulting B.V van 4 oktober 2013, nr. AV.1152, blijkt dat de in het rapport van ISGO geclaimde geluidreductie door de aanpassing van het wegdektype niet zonder meer kan worden toegepast bij een snelheid van 30 km/h, nu in publicatie 965 Handreiking berekenen wegverkeerslawaai bij 30 km/h van het Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek (hierna: CROW-publicatie 965) speciaal voor de rijsnelheid van 30 km/h afwijkende wegdekcorrecties worden gegeven en de wegdektypen met ZOAB daarin niet voorkomen, aangezien ZOAB in principe niet wordt toegepast op wegen met een lage maximumsnelheid.
Verder betoogt [appellant] dat ingeval het huidige wegdek wordt vervangen door een ander wegdektype, sprake kan zijn van een reconstructie in de zin van de Wgh. Een onderzoek daartoe heeft bij het besluit van 4 december 2012 echter niet plaatsgevonden.
6.1. Ingevolge artikel 1 van de Wgh wordt verstaan onder reconstructie van een weg: een of meer wijzigingen op of aan een aanwezige weg ten gevolge waarvan uit akoestisch onderzoek als bedoeld in artikel 77, eerste lid, onder a, en artikel 77, derde lid, blijkt dat de berekende geluidsbelasting vanwege de weg in het toekomstig maatgevende jaar zonder het treffen van maatregelen ten opzichte van de geluidsbelasting die op grond van artikel 100 dan wel het bepaalde krachtens artikel 100b, aanhef en onder a, als de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting geldt met 2 dB of meer wordt verhoogd.
Ingevolge artikel 76, eerste lid, worden bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden, behorende tot een zone als bedoeld in artikel 74, ter zake van de geluidsbelasting, vanwege de weg waarlangs die zone ligt, van de gevel van woningen, van andere geluidsgevoelige gebouwen en van geluidsgevoelige terreinen binnen die zone de waarden in acht genomen, die ingevolge artikel 82 en 100 als de ten hoogste toelaatbare worden aangemerkt.
Ingevolge het tweede lid worden, in afwijking van het eerste lid bij de vaststelling van een bestemmingsplan hogere waarden in acht genomen, voor zover het de daar bedoelde gevallen betreft.
Ingevolge het derde lid gelden, indien op het tijdstip van de vaststelling van een bestemmingsplan een weg reeds aanwezig of in aanleg is, het eerste en tweede lid niet met betrekking tot de daarbij in het plan of in de zone van de betreffende weg opgenomen woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, die op dat tijdstip reeds aanwezig of in aanbouw zijn.
6.2. Vast staat dat de Oudelandsedijk op het tijdstip van de vaststelling van het bestemmingsplan reeds aanwezig was en dat het plan niet voorziet in een reconstructie van de Oudelandsedijk. Gelet hierop behoeven de in artikel 76, eerste en tweede lid, van de Wgh bedoelde waarden niet in acht te worden genomen.
Voor zover [appellant] betoogt dat niet is gewaarborgd dat aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde kan worden voldaan en dat niet is gerekend conform het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012, dat regels bevat voor het berekenen en meten van de geluidsbelasting en de geluidproductie ingevolge de Wet geluidhinder en de Wet milieubeheer, treft dit betoog dan ook geen doel.
6.3. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat het college binnen het kader van een goede ruimtelijke ordening aansluiting heeft gezocht bij de waarden van de Wgh en ervan uitgaat dat een goed woon- en leefklimaat slechts is gewaarborgd indien de geluidbelasting vanwege het wegverkeer op de Oudelandsedijk ter plaatse van de woning van [appellant] een waarde van 53 dB niet overschrijdt.
In het rapport van ISGO van 16 november 2013 wordt ervan uitgegaan dat ter hoogte van de [locatie] in het jaar 2017 sprake zal zijn van een verkeersintensiteit van 4.720 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Op basis daarvan is berekend dat de woning van [appellant] zonder nadere maatregelen een geluidbelasting van 60 dB zal ondervinden. Voorts wordt er in dit rapport van uitgegaan dat een verlaging van de maximumsnelheid op de Oudelandsedijk van 60 km/h naar 30 km/h een verlaging van de geluidbelasting tot 56 dB zal meebrengen.
Daargelaten wat er van deze bevindingen zij, overweegt de Afdeling dat er in het rapport van ISGO van wordt uitgegaan dat door aanpassing van het wegdektype van W0 (standaard) naar W2 (tweelaags ZOAB) of W3 (tweelaags fijn ZOAB) een verdere reductie van de geluidbelasting met 3 à 4 dB kan worden bereikt, waardoor aan de waarde van 53 dB zou worden voldaan. [appellant] betoogt dat, hoewel het geluidreducerend effect van de toepassing van ZOAB wellicht niet nihil zal zijn, onbekend is of de beoogde reductie wordt bereikt, nu in CROW-publicatie 965 voor de rijsnelheid van 30 km/h geen wegdekcorrectie voor wegdektypen met ZOAB wordt gegeven, aangezien deze volgens hem niet geëigend zijn voor deze snelheid. Het college heeft ter zitting gesteld dat het gemeentebestuur in zijn brief van 16 november 2012 heeft verklaard dat het soort asfalt zal worden gewijzigd, derhalve niet per se in ZOAB, hoewel dat ook niet is uitgesloten. Volgens het college valt niet in te zien dat het niet mogelijk zou zijn om aldus aan de waarde van 53 dB te voldoen. Nog daargelaten of hiermee aannemelijk is dat met de beoogde maatregel de beoogde reductie wordt bereikt, heeft het college, nu het plan niet waarborgt dat deze maatregel wordt getroffen, in het licht van de door hem tot uitgangspunt genomen waarde ontoereikend gemotiveerd dat ter plaatse van de woning van [appellant] een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd. Het bestreden besluit is gelet hierop in strijd met artikel 3:46 van de Awb.
7. Het beroep is gegrond. Het besluit van 4 december 2012 dient wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb te worden vernietigd.
8. Voorts ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb het college op te dragen binnen de in het dictum vermelde termijn een nieuw besluit te nemen omtrent het goedkeuren van het plan wat betreft het recreatiegebied Oude-Tonge.
9. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 4 december 2012, kenmerk PZH-2012-358673506;
III. draagt het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland op om binnen 13 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen;
IV. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.616,56 (zegge: zestienhonderdzestien euro en zesenvijftig cent), waarvan € 974,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 115,00 (zegge: honderdvijftien euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M.W.L. Simons-Vinckx, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, ambtenaar van staat.
w.g. Simons-Vinckx w.g. Kuipers
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2014
271.