ECLI:NL:RVS:2014:1059

Raad van State

Datum uitspraak
26 maart 2014
Publicatiedatum
26 maart 2014
Zaaknummer
201304477/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening kinderopvangtoeslag en rechtsgeldigheid overeenkomst

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 3 april 2013, waarin de rechtbank de beroepen van [appellante] tegen besluiten van de Belastingdienst/Toeslagen ongegrond heeft verklaard. De Belastingdienst/Toeslagen had op 25 september 2009 en 25 februari 2011 de aan [appellante] toegekende voorschotten kinderopvangtoeslag over de jaren 2008 en 2009 herzien en vastgesteld op nihil. De rechtbank oordeelde dat [appellante] geen rechtsgeldige overeenkomst had overgelegd die voldeed aan de eisen van de Wet kinderopvang (Wko).

Tijdens de zitting op 7 maart 2014 heeft [appellante] betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de overeenkomst niet rechtsgeldig was vanwege het ontbreken van een dagtekening. [appellante] heeft bewijsstukken overgelegd waaruit blijkt dat zij daadwerkelijk gebruik heeft gemaakt van de opvang en dat de betalingen zijn gedaan. De Belastingdienst/Toeslagen heeft echter gesteld dat de overeenkomst niet kan worden betrokken bij de beoordeling van de aanspraak op kinderopvangtoeslag.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep gegrond verklaard. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat er geen rechtsgeldige overeenkomst was. De Afdeling heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd en de besluiten van de Belastingdienst/Toeslagen herroepen. De Belastingdienst/Toeslagen is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten aan [appellante].

Uitspraak

201304477/1/A2.
Datum uitspraak: 26 maart 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 3 april 2013 in zaken nrs. 11/1161 en 11/4945 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluiten van 25 september 2009 onderscheidenlijk 25 februari 2011 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aan [appellante] toegekende voorschotten kinderopvangtoeslag over 2008 onderscheidenlijk 2009 herzien op nihil vastgesteld.
Bij besluit van 12 juli 2011 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] tegen het besluit van 25 september 2009 gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij besluit van 31 augustus 2011 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] tegen het besluit van 25 februari 2011 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 april 2013 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, de door [appellante] tegen de besluiten van 12 juli 2011 en 31 augustus 2011 ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 maart 2014, waar [appellante], bijgestaan door mr. M.J. Hoogendoorn, advocaat te Utrecht, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer, werkzaam bij de dienst, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko), zoals die luidde ten tijde van belang, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) van toepassing.
Ingevolge artikel 52 geschiedt kinderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Awir verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
2. [appellante] heeft onder meer bij brief van 5 januari 2012 desgevraagd een kopie van een overeenkomst met ingangsdatum 12 februari 2008 en geldig tot 1 januari 2009 aan de Belastingdienst/Toeslagen gezonden. Deze overeenkomst bestaat uit één pagina, waarop een dagtekening ontbreekt.
Bij brief van 14 maart 2012 heeft [appellante] de rechtbank een overeenkomst toegezonden, waarbij tevens een tweede pagina is gevoegd. Beide pagina's ontberen een dagtekening.
Bij brief van 10 april 2012 heeft [appellante], nadat zij door de rechtbank in de gelegenheid was gesteld om stukken te overleggen waaruit de datum van ondertekening van de overeenkomst met het gastouderbureau blijkt, de rechtbank een achterblad gezonden, behorend bij de eerder toegezonden overeenkomst. Dit achterblad is wel gedagtekend. Op 2 mei 2012 heeft zij een originele overeenkomst met origineel achterblad met dagtekening aan de rechtbank gezonden.
3. De rechtbank heeft overwogen dat er gerede twijfel is over de authenticiteit van de gedagtekende overeenkomst. Aangezien [appellante] geen gebruik wil maken van het aanbod van de Belastingdienst/Toeslagen om de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst nader onderzoek te laten doen teneinde deze twijfel weg te nemen, volgt de rechtbank het standpunt van de Belastingdienst/Toeslagen dat de gedateerde overeenkomst niet kan worden betrokken bij de beoordeling of aan de voorwaarden voor toekenning is voldaan. Gelet hierop is niet komen vast te staan dat er voor de relevante periodes in 2008 en 2009 sprake was van een rechtsgeldige overeenkomst als bedoeld in artikel 52 van de Wko, aldus de rechtbank.
4. [appellante] klaagt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij geen overeenkomst heeft overgelegd als bedoeld in artikel 52 van de Wko omdat de dagtekening ontbreekt.
Ter zitting heeft zij nader toegelicht dat er geen reden is om te twijfelen aan de datum van dagtekening in de bij de rechtbank overgelegde originele overeenkomst. Niet wordt betwist dat zij vanaf februari 2008 daadwerkelijk gebruik heeft gemaakt van de opvang en bovendien heeft zij ook vanaf dat moment maandelijks de met de opvang samenhangende betalingen gedaan. Verder heeft [getuige], ten tijde van belang werkzaam bij [gastouderbureau], in zijn verklaring bevestigd dat het contract in 2008 is ondertekend en dat [appellante] eind 2009 of begin 2010 het originele exemplaar uit de administratie van het gastouderbureau terug heeft gekregen. Ook staat in zijn verklaring dat is opgemerkt dat één van de contracten zonder datum was uitgeprint, hetgeen kort erna is hersteld.
4.1. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, is in hetgeen de Belastingdienst/Toeslagen naar voren heeft gebracht geen grond gelegen voor het oordeel dat aan de door [appellante] bij de rechtbank overgelegde gedagtekende overeenkomst geen betekenis toekomt. De rechtbank is derhalve ten onrechte tot het oordeel gekomen dat geen sprake is van een rechtsgeldige overeenkomst als bedoeld in artikel 52 van de Wko.
5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de door [appellante] tegen de besluiten van 12 juli 2011 en 31 augustus 2011 ingestelde beroepen behandelen.
Voorschot kinderopvangtoeslag 2008
6. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, resteert voor het toeslagjaar 2008 de beroepsgrond van [appellante] dat de Belastingdienst/Toeslagen zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in 2008 de door haar gestelde kosten van kinderopvang heeft gemaakt.
6.1. De Belastingdienst/Toeslagen heeft zich in de beslissing op bezwaar van 12 juli 2011 op het standpunt gesteld dat uit de overgelegde kwitanties blijkt dat [appellante] € 5.750 aan de gastouder heeft betaald. Niet is evenwel aangetoond dat de oppasouder volledig is betaald, aldus de Belastingdienst/Toeslagen. De Belastingdienst/Toeslagen gaat er hierbij van uit dat [appellante] € 8.014 van het gastouderbureau heeft ontvangen.
6.2. [appellante] wijst er terecht op dat uit de overgelegde bankafschriften valt af te leiden dat niet zijzelf, maar de gastouder, die dezelfde achternaam en initialen heeft, € 8.014 van het gastouderbureau heeft ontvangen. Gelet hierop heeft de gastouder in totaal € 13.764 ontvangen, waarmee het in de jaaropgave van [gastouderbureau] vermelde totaalbedrag is voldaan. De beroepsgrond slaagt.
6.3. Het beroep tegen het besluit van 12 juli 2011 is gegrond. Dit besluit dient te worden vernietigd. De Afdeling zal zelf in de zaak voorzien door het besluit van 25 september 2009, kenmerk, 1742.88.748.T.08.0.0201 te herroepen. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
Voorschot kinderopvangtoeslag 2009
7. [appellante] heeft bij de rechtbank naar voren gebracht dat de opvang in 2009 is voortgezet, waardoor de overeenkomst die ziet op het jaar 2008 in 2009 stilzwijgend is verlengd.
8. De Belastingdienst/Toeslagen heeft zich op het standpunt gesteld dat de door [appellante] overgelegde overeenkomst een overeenkomst voor de periode 12 februari 2008 tot 1 januari 2009 betreft. Nergens in de overeenkomst is aangegeven dat er stilzwijgend wordt verlengd naar 2009, aldus de Belastingdienst/Toeslagen.
9. In de door [appellante] overgelegde overeenkomst is vermeld dat deze is aangegaan voor de periode van 12 februari 2008 tot 1 januari 2009. Gelet hierop staat niet vast dat de kinderopvang in het berekeningsjaar 2009 op basis van deze overeenkomst heeft plaatsgevonden en derhalve kan deze niet als bewijs voor kinderopvang over die periode dienen. De stelling van [appellante], dat de door haar in 2008 aangegane overeenkomst gelet op de feitelijke voortzetting van de opvang stilzwijgend is verlengd voor het daaropvolgende jaar 2009, doet er niet aan af dat de overeenkomst de duur ervan moet vermelden. De Belastingdienst/Toeslagen heeft zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat een overeenkomst als bedoeld in artikel 52 van de Wko bestond tussen haar en [gastouderbureau] in het berekeningsjaar 2009, zodat de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag over dat jaar op nihil heeft kunnen vaststellen.
10. Het betoog faalt en het beroep is ongegrond.
Proceskosten
11. De Belastingdienst/Toeslagen dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 3 april 2013 in zaken nrs. 11/1161 en 11/4945;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep tegen het besluit van 31 augustus 2011, kenmerk BOB DAH 1742.88.748, ongegrond;
IV. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep tegen het besluit van 12 juli 2011, kenmerk BOB DAH 2 BT09 2, gegrond;
V. vernietigt dit besluit;
VI. herroept het besluit van 25 september 2009, kenmerk 1742.88.748.T.08.0.0201;
VII. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 12 juli 2011;
VIII. veroordeelt de Belastingdienst/Toeslagen tot vergoeding aan [appellante] van de bij haar in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.435,00 (zegge: vierentwintighonderdvijfendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IX. gelast dat de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 280,00 (zegge: tweehonderdtachtig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, ambtenaar van staat.
w.g. Wortmann w.g. Van Dokkum
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2014
480.