201302318/1/A2.
Datum uitspraak: 26 maart 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Bouw- en Exploitatiemaatschappij Techniek B.V., gevestigd te Hattem,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland, zittingsplaats Zwolle, van 31 januari 2013 in zaak nr. 12/649 in het geding tussen:
Techniek
en
de minister van Infrastructuur en Milieu.
Procesverloop
Bij besluit van 24 mei 2011 heeft de minister een verzoek van Techniek om vergoeding van schade ten gevolge van het op 17 maart 2004 bekendgemaakte Tracébesluit Hanzelijn Aanvulling Hattem-Zwolle afgewezen.
Bij besluit van 20 oktober 2011 heeft de minister het door Techniek daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 31 januari 2013 heeft de rechtbank het door Techniek daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft Techniek hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 januari 2014, waar Techniek, vertegenwoordigd door haar [bestuurder], bijgestaan door mr. F.R.H. Kuiper, advocaat te Hattem, en de minister, vertegenwoordigd door mr. M.W. Honselaar, werkzaam bij ProRail B.V., bijgestaan door drs. A.J. van der Vecht, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 21 van het Tracébesluit Aanvulling Hattem-Zwolle kent de Minister van Verkeer en Waterstaat (thans: de minister) de belanghebbende die als gevolg van het Tracébesluit Hanzelijn schade lijdt, of zal lijden, op zijn verzoek een vergoeding toe, voor zover de schade redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en de vergoeding niet, of niet voldoende, anderszins verzekerd is.
Terzake is de Regeling Nadeelcompensatie Verkeer en Waterstaat 1999 (hierna: de Regeling) van toepassing, aldus die bepaling.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Regeling kent de minister degene die als gevolg van de rechtmatige uitoefening door of namens de minister van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid of taak schade lijdt, of zal lijden, op verzoek een vergoeding toe, voor zover de schade redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en de vergoeding niet of niet voldoende anderszins is verzekerd.
Ingevolge artikel 5 wordt schade ten gevolge van een schadeoorzaak, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, die voor de belanghebbende ten tijde van de beslissing te investeren in het geschade belang redelijkerwijs voorzienbaar was niet vergoed.
Ingevolge artikel 6 kan de in artikel 5 bedoelde voorzienbaarheid onder meer betrekking hebben op de aard van een schadeoorzaak, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, op het tijdstip waarop deze oorzaak zijn werking doet gevoelen, op de plaats waarop ze betrekking heeft, op de wijze van voltrekken of uitvoering daarvan, alsmede op de aard en omvang van de daardoor veroorzaakte schade.
2. Techniek heeft op 28 maart 2001 het aan de IJssel gelegen perceel aan de Geldersedijk 26 te Hattem, met bijbehorend hoofdgebouw en vrijstaande dienstwoning, plaatselijk bekend als het voormalig vakantieoord IJsselstein (hierna: IJsselstein) gekocht. Zij heeft het op 20 november 2003 in eigendom verkregen.
3. Op 17 maart 2004 hebben de ministers van Verkeer en Waterstaat en van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer het Tracébesluit Aanvulling Hattem-Zwolle bekendgemaakt. Dat besluit is sinds 29 december 2004 in rechte onaantastbaar. Het betreft, in aanvulling op het Tracébesluit Hanzelijn dat op 25 november 2003 is bekendgemaakt en dat in de aanleg van een nieuwe spoorverbinding voorziet die Lelystad via Dronten en Kampen zal verbinden met Zwolle, het gedeelte van het tracé vanaf Rijksweg A28 tot en met de IJsselbrug in de gemeenten Hattem en Zwolle en het gedeelte van het tracé bij de Willemsvaart in Zwolle. Het voorziet onder meer in de vervanging van de spoorbrug over de IJssel door een nieuwe, vaste, betonnen brug. Voorts is bij dit besluit een deel van IJsselstein als "bouwzone" aangewezen.
4. Techniek heeft op 23 oktober 2008 om vergoeding van de schade als gevolg van de aanleg van de nieuwe spoorbrug verzocht. Aan dit verzoek heeft zij ten grondslag gelegd dat die brug dichter bij IJsselstein is gebouwd dan de oude, lagere, en IJsselstein daardoor in waarde is gedaald. Verder heeft zij IJsselstein door het Tracébesluit Aanvulling Hattem-Zwolle in mindere mate dan vóór dit besluit kunnen exploiteren en heeft zij daardoor exploitatieschade geleden. Voorts heeft zij vertragingsschade geleden, doordat zij door de onduidelijkheid over de uitvoering van de Hanzelijn geen investeringen heeft kunnen doen, terwijl door de slechte staat, waarin IJsselstein verkeert, investeringen noodzakelijk zijn om het te kunnen ontwikkelen, aldus het verzoek.
5. De minister heeft aan het besluit van 24 mei 2011 een advies van de schadecommissie Hanzelijn van 22 februari 2011 ten grondslag gelegd.
6. Aan het besluit van 20 oktober 2011 heeft de minister een advies van de Bezwaarcommissie Hanzelijn ten grondslag gelegd. Volgens dat advies was de komst van de nieuwe spoorbrug op grond van de Trajectnota en het Milieueffectrapport Hanzelijn (hierna: de nota) die op 20 juni 2000 is bekendgemaakt en van 26 juni (lees: 22 juni) tot en met 15 september 2000 ter inzage heeft gelegen en waarin op de bijbehorende kaart als alternatief III de nieuwe spoorbrug op de huidige locatie is ingetekend voorzienbaar. Daardoor was voor een redelijk denkend en handelend koper vanaf de bekendmaking van de nota duidelijk dat de kans bestond dat, indien alternatief III als het voorkeursalternatief zou worden gekozen, de oude spoorbrug zou worden vervangen door een nieuwe op de huidige locatie.
7. Techniek heeft ter zitting haar beroepsgrond in hoger beroep dat de rechtbank heeft miskend dat op grond van de nota in het geheel geen voorzienbaarheid kan worden aangenomen ingetrokken. Zij heeft evenwel gehandhaafd dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op de beroepsgrond dat de minister haar op grond van de nota slechts voorzienbaarheid van hooguit 25% mocht tegenwerpen, zodat in ieder geval een deel van de geleden schade voor vergoeding in aanmerking komt. Ter toelichting voert zij aan dat in de nota vier mogelijke tracés van de Hanzelijn worden vermeld, waarvan twee de IJssel kruisen bij Hattem, waarvan slechts één de IJssel ter hoogte van de huidige brug kruist.
7.1. Dat de rechtbank niet is ingegaan op de beroepsgrond dat de minister heeft miskend dat op grond van de nota slechts hooguit 25% voorzienbaarheid kan worden tegengeworpen, leidt niet tot het met het betoog beoogde doel. De rechtbank heeft terecht overwogen dat, nu in de nota als alternatief III de mogelijkheid is opgenomen om de bestaande spoorbrug over de IJssel door een nieuwe op de huidige locatie te vervangen, Techniek bij het sluiten van de koopovereenkomst rekening heeft kunnen houden met de kans dat bij het vast te stellen
Tracébesluit Aanvulling Hattem-Zwolle voor dit voor haar ongunstigste alternatief zou worden gekozen. Er bestaat derhalve geen aanleiding om te oordelen dat de minister haar slechts hooguit 25% voorzienbaarheid heeft mogen tegenwerpen.
8. Techniek betoogt voorts dat rechtbank heeft miskend dat zij IJsselstein mede door de bestemming van een deel van het perceel als werkterrein niet heeft kunnen exploiteren en zij niet heeft kunnen voorzien dat zij zo lang in onzekerheid zou verkeren over de komst van een brug of tunnel en de locatie van de brug, waardoor zij schade heeft geleden die voor vergoeding in aanmerking komt.
8.1. Gelet op hetgeen hiervoor onder 7.1. overwogen is, heeft Techniek er rekening mee kunnen houden dat het, in het geval zou worden gekozen voor de uiteindelijk verwezenlijkte variant, gelet op de omvang van het infrastructurele werk, voor de hand lag dat een deel van IJsselstein als werkterrein voor de aanleg van de Hanzelijn zou worden aangewezen en in dat geval op zijn minst tijdelijk exploitatieschade zou ontstaan. De door haar gestelde onzekerheid over de keuze voor een brug of tunnel is onlosmakelijk met de voor haar kenbare besluitvorming over en aanleg van een infrastructurele voorziening als de Hanzelijn verbonden. Gelet op het voorgaande, heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat de minister de gestelde schade niet hoefde te vergoeden.
Het betoog faalt.
9. Techniek betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte geen oordeel heeft gegeven over haar beroepsgrond dat de minister het verzoek ten onrechte aan de hand van een planvergelijking, als bedoeld artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, heeft getoetst, in plaats van aan de Regeling, waarmee aan het égalité-beginsel uitvoering is gegeven.
9.1. Dat de rechtbank niet op deze beroepsgrond is ingegaan, leidt niet tot het met het betoog beoogde doel. Uit, zowel artikel 5 van de Regeling, als artikel 21 van het Tracébesluit Aanvulling Hattem-Zwolle, vloeit voort dat de schade in geval van voorzienbaarheid voor rekening van de verzoeker mag worden gelaten. Nu, zoals hiervoor onder 7.1. is overwogen, de gestelde schade volledig voor rekening van Techniek mocht worden gelaten, omdat deze voor haar voorzienbaar was, hoefde de minister niet te onderzoeken of zich planologisch nadeel voordoet, waaruit schade voortvloeit.
10. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Wieland, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Wieland
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2014
502-680.