ECLI:NL:RVS:2014:1046

Raad van State

Datum uitspraak
26 maart 2014
Publicatiedatum
26 maart 2014
Zaaknummer
201301537/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Herziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een eerdere uitspraak inzake subsidieaanvraag door de NWO

Op 26 maart 2014 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op het verzoek van [verzoekster] tot herziening van een eerdere uitspraak van 14 november 2012. In die eerdere uitspraak werd het hoger beroep van [verzoekster] tegen een uitspraak van de rechtbank Utrecht ongegrond verklaard. [Verzoekster] verzocht om herziening op basis van artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat zij meende dat de NWO onjuiste informatie had verstrekt over de besluitvorming met betrekking tot haar subsidieaanvraag. De Afdeling heeft het verzoek behandeld op zittingen op 17 februari en 5 maart 2014, waarbij de NWO vertegenwoordigd was door mr. V.H. Wagner.

De Afdeling oordeelde dat de informatie die [verzoekster] via een Wob-verzoek had verkregen, niet voldeed aan de voorwaarden voor herziening zoals gesteld in artikel 8:119, omdat deze informatie al bekend was tijdens de eerdere procedure. De Afdeling concludeerde dat de eerdere uitspraak niet onjuist was en dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die tot een andere uitspraak zouden kunnen leiden. Het verzoek van [verzoekster] werd afgewezen, evenals haar verzoek om ambtshalve herstel en schadevergoeding. De Afdeling benadrukte dat het bijzondere rechtsmiddel van herziening niet bedoeld is om een geschil opnieuw aan de rechter voor te leggen als de eerder aangevoerde feiten niet tot het gewenste resultaat hebben geleid.

De uitspraak werd gedaan door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van staat. De beslissing werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

201301537/1/A2.
Datum uitspraak: 26 maart 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzoek van:
[verzoekster], wonend te Voorschoten,
om herziening (artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: Awb) van de uitspraak van de Afdeling van 14 november 2012, in zaak nr. 201112534/1/A2.
Procesverloop
Bij uitspraak van 14 november 2012, in zaak nr. 201112534/1/A2, heeft de Afdeling het door [verzoekster] tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 23 november 2011 in zaak nr. 11/887 ingestelde hoger beroep ongegrond bevonden en de aangevallen uitspraak bevestigd. De uitspraak is aangehecht.
[verzoekster] heeft de Afdeling verzocht die uitspraak te herzien.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft het verzoek ter zitting behandeld op 17 februari 2014, waar het algemeen bestuur van de Nederlandse organisatie voor wetenschappelijk onderzoek (hierna: NWO), vertegenwoordigd door mr. V.H. Wagner, werkzaam bij de NWO, is verschenen.
Omdat was gebleken dat [verzoekster] niet was uitgenodigd voor deze zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend.
[verzoekster] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak opnieuw ter zitting behandeld op 5 maart 2014, waar [verzoekster] en de NWO, vertegenwoordigd door mr. V.H. Wagner, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:119, eerste lid, van de Awb kan de Afdeling op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Afdeling eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2. [verzoekster] betoogt dat de uitspraak van de Afdeling van 14 november 2012 dient te worden herzien. Volgens [verzoekster] heeft de NWO aan de Afdeling onjuiste inlichtingen verstrekt over de wijze waarop besluitvorming bij de NWO plaatsvindt en de wijze waarop besluiten worden bekrachtigd. Naar aanleiding van evengenoemde uitspraak van de Afdeling heeft [verzoekster] de NWO op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) verzocht een document over te leggen waaruit blijkt dat het algemeen bestuur op het door haar ingestelde administratief beroep betreffende haar subsidieaanvraag heeft beslist. De NWO heeft haar te kennen gegeven dat een dergelijk document niet aanwezig is. Hieruit blijkt volgens [verzoekster] - kort gezegd - dat geen rechtsgeldig besluit is genomen, omdat een besluit op administratief beroep niet door een lid van het bestuur in mandaat mag worden genomen. De Afdeling heeft de door de NWO daarover gedane mededelingen dan ook ten onrechte als juist aangenomen. Ook de mededelingen van de NWO over de volgordebepaling van subsidieaanvragen en het daarbij gebruikte elektronische systeem blijken onjuist dan wel onvolledig te zijn geweest. Verder is de Afdeling er volgens [verzoekster] ten onrechte aan voorbijgegaan dat het niet publiceren van beleidsregels betreffende de subsidieprocedure ertoe had moeten leiden dat deze niet verbindend zijn. Door aldus af te wijken van haar eigen rechtspraak op dit punt heeft de Afdeling de NWO een voorkeursbehandeling gegeven. De Afdeling heeft voorts niet onderkend dat de NWO steeds vooringenomen heeft gehandeld en de subsidieaanvraag niet zorgvuldig heeft behandeld, aldus [verzoekster].
2.1. De informatie die [verzoekster] via het Wob-verzoek heeft verkregen is geen feit of omstandigheid als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Awb, nu in de procedure die heeft geleid tot de uitspraak van de Afdeling van 14 november 2012 reeds bekend was op welke wijze het besluit van 7 maart 2011 op het administratief beroep van [verzoekster] is genomen. De Afdeling heeft hierover immers geoordeeld dat het besluit niet onbevoegdelijk is genomen en dat het algemeen bestuur niet onbevoegdelijk is vertegenwoordigd.
Voor het overige houdt het betoog, onder verwijzing naar hetgeen eerder is aangevoerd, in dat de Afdeling in de uitspraak van 14 november 2012 tot een onjuist oordeel is gekomen. Het bijzondere rechtsmiddel herziening dient er niet toe om een geschil, waarin is beslist, naar aanleiding van de uitspraak opnieuw aan de rechter voor te leggen als is gebleken dat de aanvankelijk aangevoerde feiten en omstandigheden niet tot het gewenste resultaat hebben geleid.
3. Gelet op het vorenstaande dient het verzoek te worden afgewezen. Ook voor ambtshalve herstel, zoals [verzoekster] subsidiair heeft verzocht, zijn geen gronden aanwezig. Onder deze omstandigheden is voor schadevergoeding geen plaats, zodat dit verzoek eveneens zal worden afgewezen.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst de verzoeken af.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Dallinga
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2014
18-735.