201300977/1/A3.
Datum uitspraak: 26 maart 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Belastingdienst,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 15 januari 2013 in zaak nr. 12/1346 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats],
en
de Belastingdienst Noord.
Procesverloop
Bij brief van 7 maart 2012 heeft de Belastingdienst [wederpartij] medegedeeld dat een klacht over gebeurtenissen in de periode 28 februari 2000 tot en met 7 juli 2010 niet in behandeling wordt genomen.
Bij brief van 27 mei 2012 heeft [wederpartij] beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit op zijn verzoek om openbaarmaking van alle documenten die hem betreffen.
Bij uitspraak van 15 januari 2013 heeft de rechtbank het door [wederpartij] aldus ingestelde beroep gegrond verklaard, de Belastingdienst opgedragen binnen twee weken een besluit op het door [wederpartij] gedane verzoek te nemen en de hoogte van de door de Belastingdienst verbeurde dwangsom op € 1.260,00 vastgesteld. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de Belastingdienst hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 14 februari 2013 heeft de Belastingdienst ter uitvoering van de aangevallen uitspraak het verzoek van [wederpartij] afgewezen.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 januari 2014, waar de Belastingdienst, vertegenwoordigd door mr. A.N.J. Kruize en mr. H.D. Bebingh, werkzaam bij de Belastingdienst Grote Ondernemingen, en [wederpartij] in persoon zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 6:2, eerste lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld.
Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, kan een beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit worden ingediend, zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen of een van rechtswege verleende beschikking bekend te maken, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag, waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
Ingevolge artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder e, dient degene aan wie het recht is toegekend beroep bij een administratieve rechter in te stellen, alvorens beroep in te stellen, bezwaar te maken, tenzij het beroep zich tegen het niet tijdig nemen van een besluit richt.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) kan een ieder een verzoek om informatie, neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid, richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
2. De rechtbank heeft overwogen dat de Belastingdienst het door [wederpartij] gedane verzoek ten onrechte heeft aangemerkt als een klacht. Diens brief van 26 februari 2012 is een verzoek, als bedoeld in artikel 3 van de Wob. De Belastingdienst had ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Wob uiterlijk 26 maart 2012 op dat verzoek moeten beslissen. De dienst heeft deze termijn overschreden, nu ten tijde van de aangevallen uitspraak nog geen besluit op dat verzoek was genomen. [wederpartij] heeft de Belastingdienst bij brief van 5 mei 2012 in gebreke gesteld. Omdat de Belastingdienst heeft nagelaten binnen twee weken daarna alsnog op het verzoek te beslissen, is een dwangsom van € 1.260,00 verbeurd, aldus de rechtbank.
3. De Belastingdienst betoogt dat de rechtbank de brief van 26 februari 2012 ten onrechte als Wob-verzoek heeft aangemerkt. Gelet op de bewoordingen van die brief, mocht hij aannemen dat [wederpartij] zijn beklag deed over gebeurtenissen uit het verleden. Behandeling van zijn brief als klacht lag daarom voor de hand. Nu de brief geen Wob-verzoek inhoudt, is een beslissing daarop ook niet uitgebleven. De overweging dat de beslistermijn is overschreden en ten tijde van de aangevallen uitspraak ten onrechte nog geen besluit op het door [wederpartij] gedane Wob-verzoek was genomen is derhalve onjuist. De rechtbank heeft voorts ten onrechte geoordeeld dat een dwangsom van € 1.260,00 is verbeurd, aldus de Belastingdienst.
3.1. De Belastingdienst heeft de brief van 26 februari 2012 terecht niet opgevat als een verzoek, als bedoeld in artikel 3 van de Wob. In de brief beklaagt [wederpartij] zich over gebeurtenissen die zich tussen hem en de Belastingdienst in de periode 28 februari 2000 tot en met 7 juli 2010 hebben afgespeeld. Aan het eind van de brief verzoekt hij de Belastingdienst om alle aanwezige documenten over hem op te sturen. Hij refereert daarbij niet aan de Wob en verzoekt evenmin om openbaarmaking van die documenten.
Nu de brief van 26 februari 2012 geen verzoek om toepassing van de Wob bevat en ook anderszins geen aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb is, is het uitblijven van een reactie daarop niet het niet tijdig nemen van een besluit, als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, gelezen in verbinding met artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb, kon tegen het uitblijven van die reactie geen beroep worden ingesteld. De rechtbank heeft derhalve ten onrechte van het beroep kennis genomen. Dat brengt met zich dat de rechtbank evenzeer ten onrechte heeft geoordeeld dat de Belastingdienst een dwangsom van € 1.260,00 heeft verbeurd. De overige door de Belastingdienst aangevoerde gronden behoeven geen bespreking.
Het betoog slaagt.
4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de rechtbank onbevoegd verklaren van het beroep kennis te nemen.
4.1. Het besluit van 14 februari 2013 wordt, gelet op artikel 6:24 van de Awb, gelezen in verbinding met artikel 6:19, eerste lid, van die wet, geacht ook voorwerp te zijn van dit geding. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is aan dat besluit de grondslag komen te ontvallen. Het zal om die reden worden vernietigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 15 januari 2013 in zaak nr. 12/1346;
III. verklaart de rechtbank onbevoegd om van het bij haar in die zaak ingestelde beroep kennis te nemen;
IV. vernietigt het besluit van de Belastingdienst van 14 februari 2013, kenmerk 0793.69.121.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. A. Hammerstein en mr. C.M. Wissels, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Beerse
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2014
382-721.