ECLI:NL:RVS:2014:1024

Raad van State

Datum uitspraak
11 maart 2014
Publicatiedatum
19 maart 2014
Zaaknummer
201310811/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • A.B.M. Hent
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen verlenging bewaringsmaatregel vreemdeling

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, die op 21 november 2013 het beroep van de vreemdeling tegen het verlengingsbesluit van de bewaringsmaatregel ongegrond verklaarde. Het verlengingsbesluit, dat op 8 oktober 2013 was genomen, verlengde de bewaringsmaatregel met maximaal twaalf maanden. De vreemdeling stelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het verlengingsbesluit in stand kon blijven, ondanks het feit dat niet was aangegeven op welke gronden de bewaringsmaatregel was verlengd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de rechtbank niet had onderkend dat de beoordeling van het verlengingsbesluit uitsluitend gebaseerd moest zijn op de gronden die in het besluit zelf waren opgenomen. De Afdeling concludeerde dat het verlengingsbesluit onrechtmatig was, omdat er geen omstandigheden waren die de verlenging rechtvaardigden. Het hoger beroep werd gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van de vreemdeling tegen het verlengingsbesluit werd alsnog gegrond verklaard. De vreemdeling kreeg een schadevergoeding toegekend voor de periode dat hij onterecht in bewaring was gehouden, en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten.

Uitspraak

201310811/1/V3.
Datum uitspraak: 11 maart 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 21 november 2013 in zaak nr. 13/26882 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 8 oktober 2013 is de termijn van de aan de vreemdeling opgelegde bewaringsmaatregel verlengd met ten hoogste twaalf maanden (hierna: het verlengingsbesluit). Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 21 november 2013 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Tevens heeft hij daarbij de Afdeling verzocht hem schadevergoeding toe te kennen. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De vreemdeling klaagt in grief I dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de omstandigheid dat op het verlengingsbesluit niet is aangekruist op grond waarvan de bewaringsmaatregel is verlengd, er in dit geval niet toe leidt dat dit besluit in rechte niet in stand kan blijven. Hiertoe betoogt de vreemdeling onder meer dat de rechtbank voor dit oordeel ten onrechte naar de uitspraak van de Afdeling van 3 december 2012 in zaak nr. 201207844/1/V3 heeft verwezen, omdat deze uitspraak geen betrekking heeft op een verlengingsbesluit.
1.1. Ingevolge artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) kan, indien het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid zulks vordert, met het oog op de uitzetting, door onze minister in bewaring gesteld worden de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft.
Ingevolge het vijfde lid, voor zover thans van belang, duurt de bewaring krachtens het eerste lid niet langer dan zes maanden.
Ingevolge het zesde lid kan de in het vijfde lid bedoelde termijn ten hoogste met nog eens twaalf maanden worden verlengd, indien de uitzetting, alle redelijke inspanningen ten spijt, wellicht meer tijd zal vergen op grond dat de vreemdeling niet meewerkt aan zijn uitzetting of de daartoe benodigde documentatie uit derde landen nog ontbreekt.
1.2. Uit de uitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2012 in zaak nr. 201207408/1/V3 volgt dat verlenging van de duur van de bewaring is beperkt tot die gevallen, waarin aan een van de in artikel 59, zesde lid, van de Vw 2000 genoemde vereisten is voldaan.
1.3. In het verlengingsbesluit is slechts onder punt III "Overige belangen" vermeld dat de vreemdeling met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid op korte termijn verwijderd wordt, een laissez passer is afgegeven, een vlucht met escorts is geboekt en hij op 9 oktober 2013 zal worden uitgezet. Hieruit blijkt niet dat aan een van de in artikel 59, zesde lid, van de Vw 2000 genoemde vereisten is voldaan. Met het oordeel dat niettemin uit het dossier en de nadere toelichting van de staatssecretaris ter zitting voldoende blijkt dat de staatssecretaris de vreemdeling heeft tegengeworpen dat hij niet voldoende heeft meegewerkt aan de vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit, heeft de rechtbank ten onrechte niet onderkend dat bij de beoordeling van het verlengingsbesluit louter dient te worden uitgegaan van de daarin opgenomen gronden. Nu aan het verlengingsbesluit geen omstandigheden ten grondslag zijn gelegd die grond bieden voor verlenging van de duur van de bewaringsmaatregel, is dit besluit onrechtmatig genomen.
De grief slaagt reeds hierom.
2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Hetgeen de vreemdeling voor het overige aanvoert, behoeft geen bespreking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 8 oktober 2013 alsnog gegrond verklaren. Nu de vrijheidsontnemende maatregel reeds is opgeheven, kan een daartoe strekkend bevel achterwege blijven. Aan de vreemdeling wordt met toepassing van artikel 106, eerste lid, van de Vw 2000 na te melden vergoeding toegekend over de periode van 8 oktober 2013 tot 5 november 2013, de dag waarop de vrijheidsontnemende maatregel is opgeheven.
3. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 21 november 2013 in zaak nr. 13/26882;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. kent aan de vreemdeling een vergoeding toe van € 2.240,00 (zegge: tweeduizend tweehonderdveertig euro), ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de secretaris van de Raad van State;
V. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.461,00 (zegge: veertienhonderdeenenzestig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. den Dulk, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Den Dulk
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2014
565-596.