201308601/1/V2.
Datum uitspraak: 14 maart 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 6 september 2013 in zaken nrs. 13/21100 en 13/21102 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 13 augustus 2013 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 6 september 2013 heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. In de enige grief klaagt de staatssecretaris dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat hij deugdelijk heeft gemotiveerd dat zich in Irak, meer in het bijzonder Bagdad, geen situatie voordoet waarin artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) bescherming biedt en daarom niet onzorgvuldig heeft gehandeld door de aanvraag van de vreemdeling in de algemene asielprocedure af te doen.
1.1. De Afdeling heeft overwogen bij uitspraak van 19 februari 2014 in zaak nr. 201307429/1/V2 dat uit de in die zaak betrokken stukken niet kon worden afgeleid dat zich in Irak de uitzonderlijke situatie voordoet waarin artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3, van de Vw 2000 bescherming biedt.
1.2. De door de vreemdeling ingeroepen stukken, die over dezelfde periode gaan als aan de orde in voormelde uitspraak van de Afdeling, geven geen grond voor een andersluidend oordeel. Anders dan de voorzieningenrechter heeft overwogen heeft de staatssecretaris in het besluit van 13 augustus 2013 derhalve deugdelijk gemotiveerd dat zich in Irak ten tijde van belang voormelde uitzonderlijke situatie niet voordeed en niet onzorgvuldig gehandeld door de aanvraag in de algemene asielprocedure af te doen.
De grief slaagt.
2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 13 augustus 2013 alsnog ongegrond verklaren.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 6 september 2013 in zaak nr. 13/21100;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.W.M.J. Bossmann, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk w.g. Bossmann
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2014
314-795.