ECLI:NL:RVS:2014:1017

Raad van State

Datum uitspraak
14 maart 2014
Publicatiedatum
19 maart 2014
Zaaknummer
201309200/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen ongewenstverklaring vreemdeling door staatssecretaris van Veiligheid en Justitie

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 16 september 2013. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en het besluit van de staatssecretaris om het bezwaar van de vreemdeling niet-ontvankelijk te verklaren vernietigd. De vreemdeling was op 22 december 2010 door de minister voor Immigratie en Asiel ongewenst verklaard. De staatssecretaris had het bezwaar van de vreemdeling tegen deze ongewenstverklaring niet-ontvankelijk verklaard, wat leidde tot de rechtszaak.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 14 maart 2014 geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris het bezwaar van de vreemdeling niet-ontvankelijk had moeten verklaren. De staatssecretaris betoogde dat er geen aanleiding was om aan te nemen dat er een gemachtigde bekend was ten tijde van de ongewenstverklaring. De Afdeling oordeelde dat de bekendmaking van de beschikking tot ongewenstverklaring op de juiste wijze had plaatsgevonden, door mededeling in de Staatscourant, zoals voorgeschreven in de Vreemdelingenwet 2000.

De Afdeling verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 23 april 2013 ongegrond. De uitspraak benadrukt het belang van correcte bekendmaking van besluiten in het vreemdelingenrecht en de voorwaarden waaronder een bezwaar ontvankelijk kan worden verklaard.

Uitspraak

201309200/1/V3.
Datum uitspraak: 14 maart 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 16 september 2013 in zaak nr. 13/13250 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 22 december 2010 heeft de minister voor Immigratie en Asiel de vreemdeling ongewenst verklaard.
Bij besluit van 23 april 2013 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 16 september 2013 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorgangers.
2. Ingevolge artikel 67, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) wordt, indien de bekendmaking van de beschikking, waarbij de vreemdeling ongewenst wordt verklaard, geschiedt door toezending, van de beschikking mededeling gedaan in de Staatscourant.
Volgens paragraaf A5/3.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: de Vc 2000), zoals deze luidde ten tijde van belang en voor zover thans van belang, wordt de beschikking waarbij de vreemdeling ongewenst wordt verklaard, indien uitreiking van de beschikking aan de vreemdeling in persoon niet kan plaatsvinden en bekend is dat de vreemdeling niet langer op het laatst bekende adres woont, aan de in Nederland kantoor houdende gemachtigde gezonden, zo die er is en wordt van de beschikking mededeling gedaan in de Staatscourant. Indien zodanige gemachtigde er niet is, niet bekend is, of stelt niet of niet langer gemachtigde te zijn, wordt volstaan met de bekendmaking van de beschikking door mededeling in de Staatscourant, aldus deze paragraaf.
3. In zijn enige grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij het door de vreemdeling gemaakte bezwaar van de vreemdeling ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Hiertoe betoogt hij, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 3 april 2012 in zaak nr. 201106007/1/V1, dat de rechtbank niet heeft onderkend dat in dit geval geen aanleiding bestond om aan te nemen dat ten tijde van het besluit van 22 december 2010 een gemachtigde bekend was. Nu de vreemdeling voorts niet langer woonachtig was op haar laatst bekende adres, mocht, gelet op paragraaf A5/3.3. van de Vc 2000, voor de bekendmaking van het besluit tot ongewenstverklaring worden volstaan met het doen van een mededeling ervan in de Staatscourant, aldus de staatssecretaris.
3.1. Zoals uit de hiervoor vermeldde uitspraak van 3 april 2012 volgt, kan een verplichting van het bestuursorgaan tot het toezenden van stukken aan een gemachtigde niet worden aangenomen op grond van de enkele omstandigheid dat de belanghebbende in een andere zaak een gemachtigde heeft, dan wel in een eerdere zaak een gemachtigde had. Van een verplichting daartoe kan eerst sprake zijn indien de belanghebbende zelf het bestuursorgaan ervan op de hoogte heeft gesteld dat zijn gemachtigde in een andere of eerdere zaak ook in de betrokken zaak voor hem optreedt.
3.2. De staatssecretaris betoogt terecht dat de rechtbank niet heeft onderkend dat in dit geval geen aanleiding bestond om aan te nemen dat ten tijde van het besluit van 22 december 2010 een gemachtigde bekend was. Dat eerder, in een bewaringsprocedure, voor de vreemdeling een gemachtigde optrad, leidt, gelet op de uitspraak van de Afdeling van 3 april 2012, niet tot een ander oordeel. Die procedure dient als een eerdere zaak te worden aangemerkt. Nu de staatssecretaris van het besluit tot ongewenstverklaring een mededeling heeft gedaan in de Staatscourant, is dat besluit, gelet op artikel 67, tweede lid, van de Vw 2000, op de juiste wijze bekendgemaakt.
De grief slaagt.
4. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 23 april 2013 alsnog ongegrond verklaren.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 16 september 2013 in zaak nr. 13/13250;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, ambtenaar van staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Van de Kolk
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2014
347-750.