201307941/1/R2.
Datum uitspraak: 19 maart 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de stichting Stichting Leefbaarheid Prijsseweg, gevestigd te Culemborg,
appellante,
en
het college van burgemeester en wethouders van Culemborg,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 12 februari 2013 heeft het college hogere waarden vastgesteld ten behoeve van 165 woningen in het plangebied van het bestemmingsplan "Parijsch-Zuid"(hierna: het besluit hogere waarden).
Tegen dit besluit heeft de Stichting beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 oktober 2013, waar de Stichting, vertegenwoordigd door J.W.C.M. Jansen, en het college, vertegenwoordigd door mr. C.P. van den Hombergh, F. van der Putten, N. Goss, J. de Rooij en A. Gijzel, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting als partij gehoord de commanditaire vennootschap C.V. Ontwikkelingsmaatschappij Parijsch, vertegenwoordigd door A.J.M. van Beek.
Overwegingen
Ontvankelijkheid
1. Het college betwist de ontvankelijkheid van de Stichting nu het besluit hogere waarden zich richt op de leefomgevingskwaliteit in de wijk Parijsch Zuid en de toekomstige bewoners van de wijk, welk gebied buiten de doelstelling van de Stichting valt.
2. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge het derde lid worden voor rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 van de Awb, kan een belanghebbende beroep instellen tegen een besluit omtrent vaststelling van een bestemmingsplan.
3. In artikel 2 van de statuten van de Stichting, staat dat zij zich ten doel stelt het bevorderen van de leefbaarheid aan en in de directe omgeving van de Prijsseweg te Culemborg in de ruimste zin des woords.
Ter zitting heeft de Stichting aangegeven dat haar beroep tegen het besluit hogere waarden is beperkt tot de woningen aan de Prijsseweg en in de directe omgeving daarvan, waarvoor een hogere waarde is vastgesteld. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding het beroep van de Stichting niet-ontvankelijk te verklaren.
Inhoudelijk
4. Volgens de Stichting is ten onrechte besloten voor de woningen aan de Prijsseweg en in de directe omgeving daarvan een hogere grenswaarde vast te stellen. Zij stelt daartoe dat de effecten van geluidsoverlast op de gezondheid ten onrechte niet door middel van een zogenoemde Gezondheidseffectscreening zijn beoordeeld en dat het college in strijd met het milieubeleid zoals neergelegd in het "Milieuperspectief 2010-2014" handelt. Voorts betoogt de Stichting dat ten onrechte is afgezien van het treffen van maatregelen zoals geluidschermen of begroeiing en dat het college dit in strijd met de Beleidsnota hogere grenswaarde niet heeft gemotiveerd. Tot slot betoogt de Stichting dat in het besluit hogere waarden ten onrechte is vermeld dat voor de Distelvlinderlaan een maximum snelheid van 50 kilometer per uur (km/u) geldt, terwijl in het akoestisch onderzoek van 11 februari 2013 staat vermeld dat daar een maximum snelheid van 30 km/u geldt.
5. Het college stelt dat niet wettelijk is voorgeschreven dat een Gezondheidseffectscreening dient te worden verricht. Voorts is afgewogen of het treffen van maatregelen in de vorm van geluidschermen of geluidwallen mogelijk is, maar is dit uit stedenbouwkundig oogpunt onwenselijk geacht, aldus het college.
6. Ingevolge artikel 74, eerste lid, van de Wet geluidhinder (hierna: de Wgh), bevindt zich langs een weg een zone met een nader in dat artikellid aangeduide breedte.
In het tweede lid, onder b, is bepaald dat het eerste lid niet van toepassing is voor wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/u geldt.
Ingevolge artikel 76, eerste lid, van de Wgh dienen bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden die binnen een zone langs een weg liggen, de geluidgrenswaarden bedoeld in artikel 82 van de Wgh in acht te worden genomen. Uit deze bepalingen vloeit in samenhang met artikel 3.1 van het Besluit geluidhinder voort dat op de gevel van geluidgevoelige gebouwen maximaal 48 dB(A) is toegestaan.
Ingevolge het tweede lid van bedoeld artikel 76 kunnen in afwijking daarvan hogere waarden in acht worden genomen indien een besluit tot vaststelling van hogere geluidgrenswaarden is genomen.
7. Voor zover de Stichting betoogt dat ten onrechte geen Gezondheidseffectscreening is verricht, overweegt de Afdeling dat op het college geen verplichting rust de zogenoemde Gezondheidseffectscreening te verrichten. In hetgeen de Stichting heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college daarvan in dit geval niet in redelijkheid heeft kunnen afzien.
8. In het besluit hogere waarden staat dat is onderzocht of geluidwerende maatregelen kunnen worden getroffen die de overschrijding van de geluidgrenswaarden teniet doen. Bezien is de mogelijkheid van het plaatsen van schermen of het aanbrengen van beplanting. Omdat de wijk Parijsch-Zuid wordt gekenschetst door haar open karakter met lange zichtlijnen en voornoemde maatregelen dit beeld verstoren en doorbreken, acht het college voornoemde maatregelen niet aanvaardbaar. Gelet op vorenstaande overwegingen in het besluit, ziet de Afdeling in hetgeen de Stichting heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen afzien van het treffen van voornoemde geluidwerende maatregelen.
Ten aanzien van het betoog van de Stichting dat aan het besluit hogere waarden geen onderzoek ten grondslag ligt waarin het treffen van deze maatregelen is onderzocht en waarin inzichtelijk is gemaakt waarom deze maatregelen niet aanvaardbaar zijn, overweegt de Afdeling als volgt. Aan het besluit hogere waarden is het "Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai: Bestemmingsplan Parijsch Zuid, Culemborg" van 11 februari 2013 (hierna: het akoestisch onderzoek) ten grondslag gelegd. In het akoestisch onderzoek is vermeld dat een aantal geluidreducerende maatregelen is beschouwd maar niet nader is onderzocht, waaronder het realiseren van afscherming, het bouwen van de woningen verder van de weg en het aanbrengen van gevelisolatie. Ter zitting heeft het college gesteld dat de genoemde maatregelen zijn betrokken in de afweging maar dat deze niet zijn uitgewerkt in nadere onderzoeksrapporten. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college in redelijkheid kunnen afzien van het verrichten van nader onderzoek ten aanzien van de genoemde geluidreducerende maatregelen nu het deze, zo blijkt uit het akoestisch onderzoek, op voorhand vanwege ruimtelijke motieven dan wel wegens het ontbreken van het gewenste geluidreducerende effect niet wenselijk acht. Overigens is in het akoestisch onderzoek vermeld dat geluidreducerende maatregelen worden getroffen in de vorm van het aanbrengen van een geluidreducerende deklaag type B.
9. Voor zover de Stichting betoogt dat voor de voorziene woningen aan de Distelvlinderlaan ten onrechte een hogere grenswaarde is vastgesteld, overweegt de Afdeling als volgt. In het akoestisch onderzoek staat weliswaar vermeld dat voor onder meer de Distelvlinderlaan wordt uitgegaan van een maximum snelheid van 30 km/uur, maar ter zitting is van de zijde van het college aangegeven dat de voorziene woningen aan de Distelvlinderlaan binnen de zone van een weg liggen waarvoor een maximum snelheid van 50 km/u geldt. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat voor de voorziene woningen aan de Distelvlinderlaan ten onrechte een hogere waarde is vastgesteld.
10. Gelet op het voorgaande is het beroep van de Stichting ongegrond.
Proceskosten
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzitter, en mr. M.A.A. Mondt-Schouten en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.J.M. Schoonbrood, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Schoonbrood
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2014
608.