ECLI:NL:RVS:2014:1014

Raad van State

Datum uitspraak
19 maart 2014
Publicatiedatum
19 maart 2014
Zaaknummer
201308247/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag toevoeging voor rechtsbijstand

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die op 19 juli 2013 het beroep van [appellant] tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een toevoeging voor rechtsbijstand niet-ontvankelijk verklaarde. De aanvraag was oorspronkelijk afgewezen door de raad voor rechtsbijstand op 24 februari 2012. Na een bezwaarprocedure heeft de raad op 27 september 2012 de aanvraag alsnog toegewezen, maar de rechtbank oordeelde dat [appellant] geen belang meer had bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep, omdat zijn doel met de procedure was bereikt. De rechtbank veroordeelde de raad wel in de proceskosten van [appellant] tot een bedrag van € 472,00.

In hoger beroep richt [appellant] zich uitsluitend tegen de beslissing van de rechtbank over de proceskosten. Hij stelt dat de rechtbank ten onrechte geen vergoeding heeft toegekend voor de kosten die hij in bezwaar heeft gemaakt, terwijl hij daar wel om had verzocht. De Raad van State overweegt dat volgens artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht kosten alleen vergoed worden als het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. De raad heeft de toevoeging alsnog verstrekt omdat het beleid was gewijzigd, maar dit betekent niet dat het eerdere besluit onrechtmatig was. De rechtbank heeft terecht geen vergoeding voor de bezwaar kosten toegekend.

De Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover deze is aangevallen, en oordeelt dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van staat, en is openbaar uitgesproken op 19 maart 2014.

Uitspraak

201308247/1/A2.
Datum uitspraak: 19 maart 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats
’s-Hertogenbosch, van 19 juli 2013 in zaak nr. 12/2198 in het geding tussen:
[appellant]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).
Procesverloop
Bij besluit van 24 februari 2012 heeft de raad een aanvraag van [appellant] om een toevoeging voor rechtsbijstand afgewezen.
Bij besluit van 6 juni 2012 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 27 september 2012 heeft de raad de aanvraag van [appellant] om een toevoeging alsnog toegewezen, onder mededeling dat het besluit van 24 februari 2012 daarmee vervalt.
Bij uitspraak van 19 juli 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] tegen het besluit van 6 juni 2012 ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard en de raad veroordeeld in de proceskosten tot een bedrag van € 472,00. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting aan de orde gesteld op 3 maart 2014.
Overwegingen
1. De rechtbank heeft het beroep van [appellant] niet-ontvankelijk verklaard, omdat hij gelet op het besluit van de raad van 27 september 2012 het doel dat hij met de procedure wilde behalen heeft gerealiseerd en daarom bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep geen belang meer heeft. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat, nu de raad aanleiding heeft gezien om alsnog tegemoet te komen aan de beroepsgronden en daardoor het procesbelang is komen te ontvallen, het in de rede ligt om de raad te veroordelen in de door [appellant] gemaakte proceskosten.
2. Het hoger beroep is uitsluitend gericht tegen de beslissing van de rechtbank over de proceskosten. Volgens [appellant] heeft de rechtbank ten onrechte geen vergoeding toegekend voor de in bezwaar gemaakte kosten, terwijl daar wel om was verzocht.
3. Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht worden de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
4. De raad heeft de gevraagde toevoeging alsnog verstrekt omdat het ter zake gevoerde beleid inmiddels, per 1 juli 2012, was gewijzigd en aan de daarbij gehanteerde criteria werd voldaan. Dat leidt evenwel niet tot de conclusie dat het besluit van 24 februari 2012, dat was gebaseerd op het toentertijd gevoerde beleid, onrechtmatig was en om die reden moet worden geacht te zijn herroepen. De raad mocht daarbij besluiten zoals hij heeft gedaan. Aan de criteria voor het toekennen van een vergoeding voor de in bezwaar gemaakte kosten is derhalve niet voldaan. De rechtbank heeft dan ook terecht, zij het zonder motivering, die kosten niet bij de uitgesproken proceskostenveroordeling betrokken.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient, voor zover aangevallen, met verbetering van de gronden te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Dallinga
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2014
18-809.