ECLI:NL:RVS:2014:1014
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag toevoeging voor rechtsbijstand
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die op 19 juli 2013 het beroep van [appellant] tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een toevoeging voor rechtsbijstand niet-ontvankelijk verklaarde. De aanvraag was oorspronkelijk afgewezen door de raad voor rechtsbijstand op 24 februari 2012. Na een bezwaarprocedure heeft de raad op 27 september 2012 de aanvraag alsnog toegewezen, maar de rechtbank oordeelde dat [appellant] geen belang meer had bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep, omdat zijn doel met de procedure was bereikt. De rechtbank veroordeelde de raad wel in de proceskosten van [appellant] tot een bedrag van € 472,00.
In hoger beroep richt [appellant] zich uitsluitend tegen de beslissing van de rechtbank over de proceskosten. Hij stelt dat de rechtbank ten onrechte geen vergoeding heeft toegekend voor de kosten die hij in bezwaar heeft gemaakt, terwijl hij daar wel om had verzocht. De Raad van State overweegt dat volgens artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht kosten alleen vergoed worden als het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. De raad heeft de toevoeging alsnog verstrekt omdat het beleid was gewijzigd, maar dit betekent niet dat het eerdere besluit onrechtmatig was. De rechtbank heeft terecht geen vergoeding voor de bezwaar kosten toegekend.
De Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover deze is aangevallen, en oordeelt dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van staat, en is openbaar uitgesproken op 19 maart 2014.