201211643/1/A3 en 201306843/1/A3.
Datum uitspraak: 22 januari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Arnhem van 31 oktober 2012 in zaken nrs. 12/4646 en 12/4647 en de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 18 juni 2013 in zaak nr. 12/5490 in de gedingen tussen:
[wederpartij], gevestigd te Scherpenzeel, en [appellant]
en
de stichting Stichting Skal (hierna: Skal).
Procesverloop
Bij besluit van 31 augustus 2012 heeft Skal een aan [wederpartij] verleend certificaat voor maximaal twaalf maanden opgeschort.
Bij besluit van 12 september 2012 heeft Skal het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 31 oktober 2012 heeft de voorzieningenrechter het door [wederpartij] tegen het besluit van 12 september 2012 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het besluit van 31 augustus 2012 herroepen en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Bij uitspraak van 18 juni 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] tegen het besluit van 12 september 2012 ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraken zijn aangehecht.
Tegen deze uitspraken heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Skal heeft verweerschriften ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaken zijn door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaken gevoegd ter zitting behandeld op 17 december 2013, waar [appellant], bijgestaan door mr. V. Wösten, juridisch adviseur te Den Haag, en Skal, vertegenwoordigd door mr. W. Leistra, advocaat te Nijmegen, en ir. I. de Groot en mr. J.A. Tietsma, werkzaam bij Skal, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 23, tweede lid, van Verordening (EG) Nr. 834/2007 van de Raad van 28 juni 2007 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2092/91 (PB 2007 L 189; hierna: de Verordening) worden termen die verwijzen naar de biologische productiemethode nergens in de Gemeenschap en in geen enkele taal van de Gemeenschap gebruikt voor de etikettering van, de reclame voor en de handelsdocumenten betreffende een product dat niet voldoet aan de eisen van deze verordening, tenzij zij niet worden toegepast op landbouwproducten in levensmiddelen of diervoeders of duidelijk geen verband houden met biologische productie.
Ingevolge artikel 27, eerste lid, zetten de lidstaten een controlesysteem op en wijzen een of meer bevoegde autoriteiten aan die verantwoordelijk zijn voor de controles ten aanzien van de bij deze verordening vastgestelde verplichtingen.
Ingevolge het vierde lid, aanhef en onder a, kan de bevoegde autoriteit haar controlebevoegdheden toevertrouwen aan een of meer andere controlerende autoriteiten.
Ingevolge artikel 28, eerste lid, onderwerpt een marktdeelnemer, alvorens producten als biologische producten of omschakelingsproducten in de handel te brengen, zijn onderneming aan het in artikel 27 bedoelde controlesysteem.
Ingevolge artikel 29, eerste lid, geven de in artikel 27, vierde lid, bedoelde controlerende autoriteiten een bewijsstuk af aan de marktdeelnemer die aan hun controles onderworpen is en die bij zijn activiteiten de bij deze verordening vastgestelde voorschriften naleeft. In het bewijsstuk worden ten minste de identiteit van de marktdeelnemer, het type of de reeks producten en de geldigheidsduur van het bewijsstuk vermeld.
Ingevolge artikel 15 van het Landbouwkwaliteitsbesluit 2007 is Skal de instantie, bedoeld in artikel 27, vierde lid, onder a, van de Verordening.
2. Ambtshalve wordt als volgt overwogen.
2.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit betrokken is. De wetgever heeft deze eis gesteld teneinde te voorkomen dat een ieder, in welke hoedanigheid dan ook, of een persoon met slechts een verwijderd of indirect belang als belanghebbende zou moeten worden beschouwd en een rechtsmiddel zou kunnen instellen. Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient een natuurlijk persoon een voldoende objectief bepaalbaar, actueel, eigen en persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.
2.2. Volgens zijn inhoud is een door Skal verleend certificaat een bewijsstuk als bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de Verordening. Gelet hierop en op de door Skal toegepaste certificatiereglementen, behelst de verlening van een certificaat door Skal de vaststelling dat een product overeenkomstig de voorschriften van de Verordening op biologische wijze is geproduceerd. Gelet op artikel 23, tweede lid, van de Verordening brengt die vaststelling met zich dat een product in de Nederlandse handel mag worden gebracht met termen die verwijzen naar een biologische productiemethode. Verlening van een certificaat aan [wederpartij] door Skal en opschorting daarvan hebben in dat licht voor [appellant] geen gevolgen waarmee hij zich van anderen onderscheidt.
Dat het pluimveebedrijf van [wederpartij] waarop het betrokken certificaat ziet milieugevolgen kan hebben voor het naast dat pluimveebedrijf gelegen perceel van [appellant], brengt niet met zich dat [appellant] desalniettemin als belanghebbende moet worden aangemerkt. De verlening van het certificaat aan [wederpartij] behelst immers geen verlening van toestemming voor het veroorzaken van milieuhinder. Of en in hoeverre milieuhinder mag worden veroorzaakt, wordt bepaald door bepalingen van omgevingsrecht. Dat het certificaat, naar [appellant] stelt, de mogelijkheid biedt om op grond van een omgevingsvergunning meer milieuhinder toe te staan, brengt hoogstens een indirect verband tussen de gestelde mogelijke toename van milieuhinder en het certificaat met zich. Voor het aannemen van belanghebbendheid bij een besluit is evenwel rechtstreekse betrokkenheid bij dat besluit vereist. Vergelijk de uitspraken van de Afdeling van 22 juli 2009 in zaak nr. 200809337/1/H1 en van 25 september 2013 in zaak nr. 201212069/1/A3.
Dat de Afdeling in haar uitspraak van 14 september 2011 in zaak nr. 201011495/1/M2 de maatschap waarin [appellant] deelneemt als belanghebbende heeft aangemerkt, biedt geen grond voor het oordeel dat [appellant] in dit geval als belanghebbende moet worden aangemerkt. Die uitspraak heeft betrekking op de verlening van een vergunning op grond van de Wet milieubeheer voor de uitoefening van het pluimveebedrijf van [wederpartij]. Gezien de mogelijke milieugevolgen van dat pluimveebedrijf voor het daarnaast gelegen perceel van [appellant], was zijn belang rechtstreeks bij die vergunning betrokken.
Gezien het voorgaande, is [appellant] geen belanghebbende bij de besluiten van 31 augustus 2012 en 12 september 2012.
2.3. Ingevolge artikel 47 van de Wet op de Raad van State, dat per 1 januari 2013 is vervangen door het overeenkomstige artikel 8:104 van de Awb, maar ingevolge het overgangsrecht van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht op het hoger beroep tegen de uitspraak van 31 oktober 2012 nog van toepassing is, kunnen alleen een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep instellen. Nu [appellant] geen belanghebbende is bij de besluiten van 31 augustus 2012 en 12 september 2012, is hij evenmin belanghebbende bij de uitspraak van 31 oktober 2012. Derhalve is het hoger beroep tegen die uitspraak niet-ontvankelijk.
2.4. Bij de uitspraak van 18 juni 2013 heeft de rechtbank het beroep van [appellant] tegen het besluit van 12 september 2012 niet-ontvankelijk verklaard, omdat hij volgens de rechtbank geen belang bij dat beroep had. Aangezien dat rechtbankoordeel hem betreft, is [appellant] belanghebbende bij de uitspraak van 18 juni 2013. Reeds omdat [appellant] geen belanghebbende is bij het besluit van 12 september 2012 en ingevolge artikel 8:1 van de Awb slechts een belanghebbende tegen een besluit beroep kan instellen bij de rechtbank, is bij de uitspraak van 18 juni 2013 zijn beroep tegen dat besluit echter terecht niet-ontvankelijk verklaard. Derhalve is het hoger beroep tegen de uitspraak van 18 juni 2013 ongegrond, zodat die uitspraak moet worden bevestigd.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Arnhem van 31 oktober 2012 in zaken nrs. 12/4646 en 12/4647 niet-ontvankelijk;
II. bevestigt de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 18 juni 2013 in zaak nr. 12/5490.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. de Vries, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. De Vries
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2014
582-782.