ECLI:NL:RVS:2014:1008

Raad van State

Datum uitspraak
19 maart 2014
Publicatiedatum
19 maart 2014
Zaaknummer
201307859/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bekostiging protestants-christelijke/rooms-katholieke school voor havo in Steenwijk

Op 19 maart 2014 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen de Stichting Christelijk Voortgezet Onderwijs en de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De zaak betreft de afwijzing van een verzoek om bekostiging van een protestants-christelijke/rooms-katholieke school voor hoger algemeen vormend onderwijs (havo) in Steenwijk. De staatssecretaris had op 25 april 2013 het verzoek afgewezen, omdat de te stichten school naar verwachting niet door voldoende leerlingen zou worden bezocht. Dit besluit werd gehandhaafd bij een besluit van 19 juli 2013, waartegen de stichting beroep instelde.

Tijdens de zitting op 17 februari 2014 werd de zaak behandeld. De stichting voerde aan dat het optellen van verwachte leerlingen van verschillende richtingen bij de aanvraag om bekostiging wel is toegestaan, terwijl de staatssecretaris dit betwistte. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de staatssecretaris ten onrechte had gesteld dat het optellen van leerlingen niet is toegestaan. De Afdeling vernietigde het besluit van 19 juli 2013, maar bepaalde dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven, omdat de staatssecretaris had aangetoond dat de stichtingsnorm niet zou worden gehaald, zelfs als de leerlingen van verschillende richtingen bij elkaar werden geteld.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de staatssecretaris om de juiste methodiek te hanteren bij het berekenen van de leerlingenprognose en bevestigt dat de regels omtrent bekostiging van scholen strikt moeten worden nageleefd. De staatssecretaris werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de stichting, die in verband met de behandeling van het bezwaar en beroep zijn gemaakt. De uitspraak is van belang voor de interpretatie van de Wet op het voortgezet onderwijs en de toepassing van de Regeling voorzieningenplanning VO.

Uitspraak

201307859/1/A2.
Datum uitspraak: 19 maart 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de stichting Stichting Christelijk Voortgezet Onderwijs, gevestigd te Steenwijk, gemeente Steenwijkerland,
appellante,
en
de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 25 april 2013 heeft de staatssecretaris een verzoek van de stichting om een protestants-christelijke/rooms-katholieke school voor hoger algemeen vormend onderwijs (hierna: havo) te Steenwijk voor bekostiging in aanmerking te brengen, afgewezen.
Bij besluit van 19 juli 2013 heeft de staatssecretaris het door de stichting hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft de stichting beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De stichting heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 februari 2014, waar de stichting, vertegenwoordigd door mr. J.A. Keijser, advocaat te Den Haag, bijgestaan door drs. H.J. Luth, alsmede F. Rosier, voorzitter van de stichting, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. M.Y. van Hattum en E. Luinge, werkzaam bij het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de stichting Stichting SVO Wolvega/Steenwijk (hierna: SVO Wolvega), vertegenwoordigd door mr. V.G.A. Kellenaar en drs. J.J.L. Timmermans, verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 65, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet op het voortgezet onderwijs (hierna: Wvo), brengt de minister voor bekostiging in aanmerking een school waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat deze, gelet op de belangstelling voor de desbetreffende schoolsoort, de verlangde richting en het leerlingenverloop, blijkens statistische gegevens, onder meer verstrekt door het Centraal Bureau voor de Statistiek, zal worden bezocht door ten minste 325 leerlingen, wat een school en 130 leerlingen wat een afdeling voor hoger algemeen voortgezet onderwijs betreft.
Ingevolge het tweede lid wordt een scholengemeenschap die twee of meer van de in het eerste lid genoemde scholen omvat, in ieder geval voor bekostiging in aanmerking gebracht indien op dezelfde manier als volgens het eerste lid kan worden aangetoond, dat het aantal leerlingen van elk van de samenstellende scholen ten minste drie kwart zal bedragen van het daarvoor in het eerste lid genoemde aantal.
Ingevolge artikel 76 worden bij ministeriële regeling nadere voorschriften vastgesteld voor de uitvoering van deze afdeling.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Regeling voorzieningenplanning VO (hierna: de Regeling), wordt de methodiek voor het opstellen van de leerlingenprognose die voor stichting van een school, scholengemeenschap of afdeling vereist is op grond van de artikelen 65, eerste en tweede lid, en 68, eerste lid, van de wet, vastgesteld overeenkomstig bijlage 1.
Ingevolge bijlage 1, wordt de leerlingenprognose berekend aan de hand van de formule E-F=G. Daarbij staat de factor E voor het bruto potentieel aantal leerlingen, de factor F voor het deel van het bruto potentieel van de betrokken gemeente dat valt in het voedingsgebied van een bestaande school of afdeling van dezelfde soort en richting, en de factor G voor het netto potentieel aantal leerlingen.
2. SVO Wolvega betoogt tevergeefs dat de door de stichting ingediende schriftelijke reactie bij brief van 4 februari 2014 wegens strijd met een goede procesorde buiten beschouwing moet worden gelaten. Genoemde reactie is op 4 februari 2014, dat wil zeggen 13 dagen voor de zitting, bij de Afdeling binnengekomen en derhalve tijdig ingediend. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat SVO Wolvega door het tijdstip van indienen geen adequate reactie, hetzij schriftelijk, hetzij ter zitting, heeft kunnen geven. Het nadere stuk wordt daarom meegenomen in de beoordeling van het geschil.
3. Aan het besluit van 25 april 2013, gehandhaafd bij besluit van 19 juli 2013, heeft de staatssecretaris ten grondslag gelegd dat de te stichten school voor havo naar verwachting niet door voldoende leerlingen zal worden bezocht. Daarbij heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat het optellen van aantallen leerlingen van verschillende richtingen, zoals de stichting in haar verzoek heeft gedaan, niet is toegestaan.
3.1. De stichting betoogt terecht dat de staatssecretaris zich ten onrechte op het standpunt stelt dat het optellen van het aantal verwachte leerlingen van verschillende richtingen niet is toegestaan. Zoals de Afdeling heeft overwogen (uitspraak van 21 augustus 2013, in onder meer zaak nr. 201300566/1/A2), moet onder ‘richting’ in de artikelen 65 en 66 van de Wvo mede worden begrepen ‘richtingen’ en mogen bij een aanvraag om bekostiging van een nieuw te stichten school of scholengemeenschap voor voortgezet onderwijs van meerdere richtingen verwachte aantallen leerlingen van deze richtingen bij elkaar worden opgeteld om aan de stichtingsnorm te voldoen. Gelet hierop kan de motivering van de staatssecretaris de afwijzing niet dragen, zodat het besluit van 19 juli 2013 niet in stand kan blijven.
4. In het kader van definitieve geschillenbeslechting zal bezien worden of de rechtsgevolgen van dat besluit in stand kunnen blijven.
5. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat, wanneer de in de Regeling vastgelegde methodiek wordt gehanteerd en de verschillende richtingen bij elkaar worden geteld, de stichtingsnorm, waarvan niet in geschil is dat deze in dit geval 244 bedraagt, evenmin zal worden gehaald. De leerlingenprognose bedraagt in 2019 210,2 en in 2023 198,4, aldus de staatssecretaris.
6. Ter zitting is gebleken dat partijen slechts verdeeld zijn over de vraag of de staatssecretaris factor F van de formule in bijlage 1 correct heeft toegepast, door postcodegebied 8331 - dat doorslaggevend is voor het al dan niet behalen van de stichtingsnorm - toe te rekenen aan het voedingsgebied van scholengemeenschap Dingstede (hierna: Dingstede) omdat die zich reeds binnen een afstand van tien kilometer van dat postcodegebied bevindt.
7. De stichting betoogt dat de staatssecretaris zich ten onrechte op het standpunt stelt dat postcodegebied 8331 moet worden toegerekend aan het voedingsgebied van Dingstede. Uit de door haar overgelegde kaart blijkt dat Dingstede gelegen is op een afstand van meer dan tien kilometer van voornoemd postcodegebied, waardoor het postcodegebied aan het voedingsgebied van de stichting moet worden toegerekend, aldus de stichting.
Indien geoordeeld wordt dat Dingstede wel een raakvlak heeft met het postcodegebied, dan betoogt de stichting dat dat raakvlak dermate klein is dat een redelijke toepassing van de regeling met zich dient te brengen dat het postcodegebied alsnog tot het voedingsgebied van de stichting wordt gerekend. Daarvoor is van belang, zo stelt zij, dat de beoogde school voor havo midden in het hart van Steenwijk, dat gelegen is in het postcodegebied, zal komen te liggen terwijl het raakvlak een klein onbebouwd gebied betreft.
7.1. Ter zitting heeft de staatssecretaris toegelicht dat hij is uitgegaan van het vestigingsadres van de desbetreffende school of scholengemeenschap, zoals dat is vastgelegd in de Basisregistraties Adressen en gebouwen (hierna: de BAG). Vanuit de coördinaten van dat adres is een cirkel met een straal van tien kilometer, tot op de meter nauwkeurig, getrokken. De kaart waarop deze cirkel wordt getrokken is afkomstig van Geodan, een bekend cartografisch bureau. De staatssecretaris hanteert deze werkwijze in alle gevallen. Uit de gegevens blijkt dat Dingstede zich binnen tien kilometer van postcodegebied 8331 bevindt. De Afdeling ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid en nauwkeurigheid van deze werkwijze en de uitkomst daarvan in dit geval. Voorts kan de door de stichting overgelegde kaart evenmin leiden tot een ander oordeel, nu zowel de kaart zelf waarop lijnen zijn getrokken als de bepaling van het voedingsgebied door meting met een liniaal minder nauwkeurig zijn. De staatssecretaris stelt zich derhalve terecht op het standpunt dat postcodegebied 8331 zich binnen een straal van tien kilometer van Dingstede bevindt en derhalve tot het voedingsgebied van laatstgenoemde moet worden gerekend.
7.2. Voor zover de stichting betoogt dat, gelet op het zeer kleine raakvlak, redelijke toepassing van de Wvo en de Regeling met zich moet brengen dat postcodegebied 8331 alsnog aan haar voedingsgebied wordt toegerekend, faalt dat betoog. Onder verwijzing naar de uitspraak van 20 februari 2013 in zaak nr. 201205921/1/A2 overweegt de Afdeling dat de formule in bijlage 1 dwingend is geformuleerd en deze, noch enige andere bepaling van de Regeling, ruimte laat voor correctie in geval van een - naar gesteld - onredelijke uitkomst.
Het betoog faalt.
8. Het beroep is gegrond. Het besluit van 19 juli 2013 dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De Afdeling zal evenwel bepalen dat de rechtsgevolgen ervan, gelet op het onder 7.1 en 7.2 overwogene, geheel in stand blijven.
9. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 19 juli 2013, kenmerk DUO/OND-2013/28686M;
III. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;
IV. veroordeelt de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap tot vergoeding van bij de Stichting Christelijk Voortgezet Onderwijs in verband met de behandeling van het bezwaar opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 974,00 (zegge: negenhonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. veroordeelt de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap tot vergoeding van bij de Stichting Christelijk Voortgezet Onderwijs in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.149,00 (zegge: elfhonderdnegenenveertig euro), waarvan € 974,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. verstaat dat de secretaris van de Raad van State aan de stichting Stichting Christelijk Voortgezet Onderwijs het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 478,00 (zegge: vierhonderdachtenzeventig euro) voor de behandeling van het beroep terugbetaalt.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Poot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2014
362-729.