201307683/1/R2.
Datum uitspraak: 19 maart 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Ooij, gemeente Ubbergen,
appellant,
en
de raad van de gemeente Ubbergen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 27 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Bedrijventerreinen Ubbergen" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 februari 2014, waar [appellant], bijgestaan door [persoon], en de raad, vertegenwoordigd door drs. M.A. Wijnen en H. Petter, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. [appellant] stelt dat het plan ten onrechte niet voorziet in de mogelijkheid om een bedrijfswoning op het bedrijventerrein De Bouwkamp in Ooij te realiseren. Hij voert aan dat hij hierdoor ten onrechte wordt beperkt in zijn rechten, mede omdat de mogelijkheid die het vorige plan bood voor een bedrijfswoning aanleiding voor hem was om gronden op dit bedrijventerrein te verwerven. Voorts stelt [appellant] dat in de periode tussen 2002 en 2004 meerdere bedrijfswoningen op dit terrein zijn vergund in overeenstemming met het gemeentelijk beleid hierover.
Voorts heeft [appellant] ter zitting gesteld dat de handelwijze van de gemeente intern tegenstrijdig is. Onder verwijzing naar de situatie naast zijn perceel, stelt hij in verband hiermee dat de gemeente gronden aan [persoon] heeft verkocht naast een bestaande bedrijfswoning ten behoeve van de vestiging van een bedrijf dat metaal inzamelt, zodat overlast voor die bedrijfswoning niet is uitgesloten. Daarentegen staat de gemeente geen bedrijfswoning toe aan [appellant], omdat hierdoor overlast kan ontstaan.
3. De raad stelt zich op het standpunt dat het vestigen van nieuwe bedrijfswoningen op het bedrijventerrein De Bouwkamp ongewenst is, omdat bestaande bedrijven hierdoor beperkt kunnen worden. De beperking ten opzichte van het vorige bestemmingsplan is volgens de raad niet onevenredig, omdat in dat bestemmingsplan weliswaar een afwijkingsbevoegdheid was opgenomen om een bedrijfswoning te realiseren, maar deze mogelijkheid niet bij recht bestond. Bovendien heeft [appellant] geen concrete aanvraag gedaan voor een bedrijfswoning op dit bedrijventerrein, aldus de raad.
4. De Afdeling overweegt dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. Blijkens de plantoelichting acht de raad de aanwezigheid van bedrijfswoningen op de in dit plan betrokken bedrijventerreinen ongewenst, omdat dergelijke woningen overlast kunnen ondervinden van bedrijven op deze terreinen. Dit heeft negatieve gevolgen voor de bedrijfsmogelijkheden. Om die reden zijn in het plan weliswaar de reeds bestaande bedrijfswoningen gehandhaafd, maar zijn deze door middel van een specifieke aanduiding beperkt tot de bestaande locaties en wordt niet langer de mogelijkheid geboden om nieuwe bedrijfswoningen te realiseren.
In zoverre [appellant] heeft gewezen op het gemeentelijk beleid over bedrijfswoningen, overweegt de Afdeling dat hiermee wordt gedoeld op de "Beleidsregels Wonen op bedrijventerreinen in de gemeente Ubbergen" vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders op 9 januari 2001 (hierna: de Beleidsregels). De Afdeling overweegt dat deze regels een kader bieden voor de besluitvorming in gevallen waarin een bestemmingsplan een regeling biedt voor bedrijfswoningen. Deze regels hebben geen betrekking op de thans aan de orde zijnde vraag of het plan de mogelijkheid moet bieden om bedrijfswoningen te realiseren.
In zoverre het betoog van [appellant] ziet op de verkoop van gronden door de gemeente aan [persoon], overweegt de Afdeling dat dit ziet op het grondbeleid van de gemeente Ubbergen en niet op de vaststelling van het plan. Voor zover dit betoog betrekking heeft op het plan waarin bedrijvigheid op korte afstand van een bedrijfswoning mogelijk wordt gemaakt, acht de Afdeling het standpunt van de raad dat een dergelijke situatie in beginsel niet gewenst is en dat om die reden geen nieuwe bedrijfswoningen worden toegestaan niet onredelijk.
Gelet op het voorgaande en op de omstandigheid dat geen concrete plannen zijn ingediend voor de oprichting van een bedrijfswoning ziet de Afdeling in het door [appellant] aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid een groter gewicht heeft kunnen toekennen aan het belang om op het bedrijventerrein ruimte te bieden voor de aldaar gevestigde bedrijven, dan aan het belang van [appellant] bij de mogelijkheid tot het oprichten van een bedrijfswoning.
Het betoog faalt.
5. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant] ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van drs. M.H. Kuggeleijn-Jansen, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Kuggeleijn-Jansen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2014
723.