201307284/1/R4.
Datum uitspraak: 19 maart 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Waddinxveen, en anderen,
2. [appellante sub 2], wonend te Reeuwijk,
3. de vereniging Bewonersvereniging Reeuwijk één Dorp, gevestigd te Reeuwijk,
en
de raad van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 15 mei 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Reeuwijk Dorp" gewijzigd vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en anderen, [appellante sub 2] en Bewonersvereniging Reeuwijk één Dorp beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 februari 2014, waar [appellant sub 1] en anderen, vertegenwoordigd door mr. P.A. Westerhout, [appellante sub 2], vertegenwoordigd door [gemachtigde] en E. Hoogeveen, Bewonersvereniging Reeuwijk één Dorp, vertegenwoordigd door P. Borgh, en de raad, vertegenwoordigd door B.A. Drost-Westland, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
Toetsingskader
1. Bij de vaststelling van een plan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het plan
2. Het plan biedt een actuele juridisch-planologische regeling voor de bebouwde kom van Reeuwijk-Dorp, waarbij onder meer een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen ten behoeve van het realiseren van woningen.
Het beroep van [appellant sub 1] en anderen
3. [appellant sub 1] en anderen betogen dat de raad bij de wijziging van de bestemming van het perceel [locatie] ten onrechte de daar sinds 1928 aanwezige woning niet als zodanig heeft bestemd.
3.1. De raad stelt dat weliswaar de bestemming voor het perceel [locatie] ten opzichte van het ontwerpplan gewijzigd is vastgesteld, maar dat het ontwerpplan evenmin voorzag in een woning ter plaatse en [appellant sub 1] en anderen hieromtrent geen zienswijze naar voren hebben gebracht. Desalniettemin stelt de raad dat, gezien de ter plaatse aanwezige woning en de planregeling van het vorige bestemmingsplan, een aanduiding "bedrijfswoning" voor voornoemd perceel in het plan dient te worden opgenomen.
3.2. Het perceel [locatie] heeft de bestemming "Bedrijf" met als functieaanduiding "specifieke vorm van bedrijf - slachterij". Het perceel heeft niet de aanduiding "bedrijfswoning".
Ingevolge artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder d, van de planregels zijn de voor "Bedrijf" aangewezen gronden bestemd voor wonen.
Ingevolge lid 4.2, onder d, is ten behoeve van de activiteiten als bedoeld in lid 4.1, onder d, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning" ten hoogste één bedrijfswoning toegestaan.
3.3. Het beroep van [appellant sub 1] en anderen richt zich tegen het plan voor zover daarin niet wordt voorzien in een woning ter plaatse van het perceel [locatie]. Dit beroep steunt niet op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze.
Ingevolge artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2, van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan door een belanghebbende geen beroep worden ingesteld tegen onderdelen van het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarover hij tegen het ontwerpplan geen zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten.
Weliswaar is het plan wat betreft de bestemming van het perceel [locatie] gewijzigd vastgesteld, maar het ontwerpplan voorzag evenmin in een woning ter plaatse. [appellant sub 1] en anderen zijn door voornoemde wijziging dan ook niet in een ongunstigere positie komen te verkeren. Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat [appellant sub 1] en anderen redelijkerwijs niet kan worden verweten op dit punt geen zienswijze naar voren te hebben gebracht.
Het beroep van [appellant sub 1] en anderen is gelet op het voorgaande niet-ontvankelijk.
De milieukundige onderbouwing
4. Bewonersvereniging Reeuwijk één Dorp en [appellante sub 2] betogen dat ten onrechte de verouderde milieukundige onderbouwing "Milieukundig onderzoek Reeuwijk Dorp te Reeuwijk" van mei 2008 ter inzage heeft gelegen bij het ontwerpplan. Nu bij de vaststelling van het plan is uitgegaan van de actuele "Milieukundige onderbouwing bij bestemmingsplan Reeuwijk Dorp" van 15 februari 2013, waarvan Bewonersvereniging Reeuwijk één Dorp en [appellante sub 2] tijdens de terinzage termijn geen kennis hebben kunnen nemen en waardoor zij derhalve geen zienswijze hierover naar voren hebben gebracht, zijn zij geschaad in hun procesbelangen. In beide milieukundige onderbouwingen ontbreken volgens hen enkele actuele ontwikkelingen, waardoor de raad geen goede inschatting heeft kunnen maken van de geluidbelasting op de in het plangebied aanwezige woningen.
4.1. De raad stelt dat bij de terinzagelegging van het ontwerpplan gebruik is gemaakt van het milieukundig onderzoek uit 2008, terwijl gelijktijdig werd gewerkt aan een actualisatie hiervan. De milieukundige onderbouwing uit 2013, waarin de door Bewonersvereniging Reeuwijk één Dorp en [appellante sub 2] genoemde actuele ontwikkelingen zijn meegenomen, werd na de terinzage termijn vrijgegeven en is bij het vastgestelde plan ter inzage gelegd. Nu het gaat om een wijziging, kunnen appellanten hiertegen in beroep komen en zijn zij derhalve niet geschaad in hun procesbelangen, aldus de raad.
4.2. Bij de terinzagelegging van het ontwerpplan was de milieukundige onderbouwing van 15 februari 2013 nog niet opgesteld en kon deze dan ook niet ter inzage worden gelegd. Bij de vaststelling van het plan is nadrukkelijk vermeld dat een geactualiseerde milieukundige onderbouwing hieraan ten grondslag is gelegd en is deze milieukundige onderbouwing met de rest van het plan ter inzage gelegd. Bewonersvereniging Reeuwijk één Dorp en [appellante sub 2] hebben hierop in de beroepsprocedure kunnen reageren. In hetgeen zij hebben aangevoerd, ziet de Afdeling dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat Bewonersvereniging Reeuwijk één Dorp en [appellante sub 2] zijn geschaad in hun procesbelangen.
Voor zover Bewonersvereniging Reeuwijk één Dorp en [appellante sub 2] betogen dat door het ontbreken van gegevens, zoals het niet meenemen van het langs de A12 geplaatste geluidscherm, de aanleg van een turborotonde in aansluiting op de N207 en de actuele situatie omtrent de aanleg van de rondweg Boskoop en Reeuwijk-brug, de geluidsituatie binnen het plangebied onvoldoende door de raad kon worden beoordeeld, overweegt de Afdeling als volgt. De raad heeft ter zitting onweersproken toegelicht dat, nu het plan een conserverende karakter heeft, het plan geen gevolgen voor de geluidbelasting op de binnen het plangebied aanwezige woningen met zich brengt. Voorts heeft de raad op basis van de conclusie van de milieukundige onderbouwing uit 2013 ten aanzien van wegverkeerslawaai, een beoordeling gemaakt van de geluidbelasting vanwege ontwikkelingen buiten het plangebied op de woningen binnen het plangebied en deze geluidbelasting aanvaardbaar geacht. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in hetgeen Bewonersvereniging Reeuwijk één Dorp en [appellante sub 2] hebben aangevoerd, geen aanleiding voor het oordeel dat de raad vanwege het geluidaspect het plan niet heeft mogen vaststellen zoals hij heeft gedaan.
Het betoog faalt.
Artikel 21, lid 21.2, aanhef en onder b, van de planregels
5. [appellante sub 2] kan zich niet verenigen met het plan voor zover daarbij voor het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid met de gebiedsaanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 2", welke is toegekend aan het perceel Dorpsweg 9, een milieukundig bodemonderzoek wordt vereist. Volgens haar legt de raad hieraan ten onrechte ten grondslag dat ter plaatse van het perceel Dorpsweg 9 een benzinestation was gevestigd. Nu het milieukundig bodemonderzoek dient te voldoen aan de Nederlandse Norm (hierna: de NEN) 5740, is deze onderzoeksverplichting onevenredig bezwarend en leidt het voorts tot waardevermindering van het perceel.
5.1. De raad stelt dat op basis van de gegevens uit het Historisch Bedrijven Bestand blijkt dat op het desbetreffende perceel een benzineservicestation aanwezig is geweest, waardoor op de locatie mogelijk sprake is van bodemverontreiniging. Volgens de raad dient het milieukundig bodemonderzoek te voldoen aan de NEN 5725 en niet aan NEN 5740 en wordt in de planregels bovendien niet verwezen naar een norm voor het uit te voeren milieukundig bodemonderzoek.
5.2. Het perceel Dorpsweg 9 heeft gedeeltelijk de gebiedsaanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 2".
Ingevolge artikel 21, lid 21.2, aanhef en onder b, van de planregels zijn burgemeester en wethouders bevoegd het plan ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 2' te wijzigen in de bestemmingen "Wonen", "Tuin", "Groen" en "Water" ten behoeve van de bouw van één woning, met dien verstande dat uit milieukundig bodemonderzoek blijkt dat er geen belemmeringen zijn voor woningbouw.
5.3. Niet in geschil is dat in het verleden een benzineservicestation aan de Dorpsweg was gevestigd. De Afdeling overweegt dat, daargelaten de exacte locatie van het benzineservicestation, de raad, gezien het voorheen aanwezige benzineservicestation ter plaatse, in redelijkheid een milieukundig bodemonderzoek heeft kunnen koppelen aan de desbetreffende wijzigingsbevoegdheid.
Voor zover [appellante sub 2] betoogt dat het milieukundig bodemonderzoek ten onrechte moet voldoen aan de norm NEN 5740, stelt de Afdeling vast dat artikel 21, lid 21.2, aanhef en onder b, van de planregels geen NEN bevat waaraan het bodemonderzoek dient te voldoen. De normen waaraan een bodemonderzoek dient te voldoen, zijn geregeld in afzonderlijke bodemwetgeving met eigen procedures, die thans niet ter beoordeling staan.
Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad in verband met de door [appellante sub 2] gestelde nadelige invloed op de waarde van het perceel Dorpsweg 9 had moeten afzien van het opnemen van de verplichting tot het doen van een milieukundig bodemonderzoek ten behoeve van de toepassing van de desbetreffende wijzigingsbevoegdheid.
Het betoog faalt.
Conclusie en proceskosten
6. Het beroep van [appellant sub 1] en anderen is niet-ontvankelijk.
De beroepen van Bewonersvereniging Reeuwijk één Dorp en [appellante sub 2] zijn ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 1] en anderen niet-ontvankelijk;
II. verklaart de beroepen van [appellante sub 2] en de vereniging Bewonersvereniging Reeuwijk één Dorp ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.W.L. Simons-Vinckx, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Postma, ambtenaar van staat.
w.g. Simons-Vinckx w.g. Postma
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2014
539-690.