201307302/1/R2.
Datum uitspraak: 19 maart 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] en anderen, allen wonend te Hattem,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Hattem,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 10 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Kom Hattem" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 februari 2014, waar [appellant] en anderen, in de persoon van [appellant], en de raad, vertegenwoordigd door M.V. ter Braak, werkzaam bij de gemeente, bijgestaan door J. Poelstra, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. [appellant] en anderen betogen dat de raad ten onrechte geen inhoudelijke reactie heeft gegeven op hun in 2011 gegeven inspraakreacties op het voorontwerp van het plan, behoudens het geven van een opdracht aan bureau Vijn om een stedenbouwkundig onderzoek uit te voeren. Verder stellen zij dat zij ten onrechte niet zijn gehoord buiten de formele inspraakprocedure.
2.1. Het bieden van inspraak maakt geen deel uit van de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geregelde bestemmingsplanprocedure. Het schenden van een inspraakverplichting, ongeacht of daarvan hier sprake is, heeft daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de bestemmingsplanprocedure en het bestemmingsplan. Het betoog faalt.
3. [appellant] en anderen betogen dat het plan ten onrechte de mogelijkheid biedt om van een aantal woningen aan Berg en Bos de bouwvolumes te vergroten, de nokhoogten te verhogen tot negen meter en om buiten bestaande rooilijnen te bouwen. Dit is in strijd met het uitgangspunt van het plan om de bestaande situatie te behouden, aldus [appellant] en anderen.
3.1. De raad stelt met het toekennen van een bouwhoogte van negen meter te zijn aangesloten bij de bestaande situatie, waarin woningen voorkomen met één bouwlaag met kap. Daarnaast wenst de raad met het plan enige ruimte te bieden voor vergroting van woningen. Hiermee wordt aangesloten bij de huidige wooneisen. De raad stelt zich op het standpunt dat de mogelijkheden die het plan biedt voor de omvang en hoogte van woningen aan Berg en Bos passend zijn voor deze omgeving met ruime en vrijstaande woonhuizen.
3.2. Blijkens de plantoelichting heeft de raad onder meer de bestaande ruimtelijke kwaliteit aan Berg en Bos als uitgangspunt gehanteerd voor de bestemming van de bestreden plandelen. De raad heeft binnen dit uitgangspunt enige ruimte willen bieden aan reëel te verwachten ontwikkelingen. Een nokhoogte van negen meter, alsmede enige uitbreiding van de omvang van woningen aan Berg en Bos is aanvaardbaar geacht binnen de bestaande ruimtelijke structuur van deze weg, die wordt gekenmerkt door afwisselende bouwhoogten met één bouwlaag en een bouwlaag met kap, tot een hoogte van maximaal negen meter. Door in de planregeling op te nemen dat hoofdgebouwen niet dichter dan twee meter tot de zijdelingse perceelgrens mogen worden gebouwd, heeft de raad de bestaande open structuur aan Berg en Bos willen behouden. Aan de beoordeling van de aanvaardbaarheid van de geboden planologische mogelijkheden aan Berg en Bos is mede een beschrijving van het karakter van het plangebied ten grondslag gelegd uit de "Notitie Hattem Berg en Bos stedenbouwkundige structuur" van 13 november 2012, opgesteld door Buro Vijn, in opdracht van de raad.
In hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de gekozen bestemming voor de percelen aan Berg en Bos past binnen de ruimtelijke structuur van deze weg. Voor zover het betoog van [appellant] en anderen betrekking heeft op aspecten van welstand, overweegt de Afdeling dat deze niet aan bod kunnen komen in het kader van het beroep tegen het plan.
Het betoog faalt.
4. Over de beroepsgrond van [appellant] en anderen dat in het verleden vergunningen zijn verleend voor woningbouw in strijd met het toenmalige planologische regime en de vrees dat de raad zich niet zal houden aan hetgeen is geregeld in het bestemmingsplan, overweegt de Afdeling dat deze beroepsgronden niet de vaststelling van het plan betreffen, maar de uitvoering en handhaving van hetgeen in het plan is geregeld. Hierom kan dit niet aan de orde komen in deze procedure die uitsluitend de vaststelling van het plan betreft. Het betoog faalt.
5. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van drs. M.H. Kuggeleijn-Jansen, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Kuggeleijn-Jansen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2014
723.