201209460/1/A1.
Datum uitspraak: 19 juni 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Heerlen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 24 augustus 2012 in zaak nr. 12/265 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Heerlen.
Bij besluit van 23 september 2011 heeft het college de kosten van de toepassing van bestuursdwang voor het ontmantelen van een hennepkwekerij op het perceel [locatie] te Heerlen (hierna: het perceel) vastgesteld.
Bij besluit van 9 januari 2012 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en de te verhalen kosten op een lager bedrag vastgesteld.
Bij uitspraak van 24 augustus 2012 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 mei 2013, waar het college, vertegenwoordigd door mr. J.A.L. Devoi, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
1. Bij besluit van 9 september 2011 heeft het college zijn beslissing om op 6 september 2011 met spoed bestuursdwang toe te passen ten aanzien van de hennepkwekerij op het perceel op schrift gesteld en aan [appellante] medegedeeld dat de kosten van deze toepassing van bestuursdwang op haar worden verhaald. [appellante] heeft tegen dit besluit geen rechtsmiddelen aangewend zodat dat besluit in rechte onaantastbaar is.
2. Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) geschiedt de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
Ingevolge het zesde lid stelt het bestuursorgaan de hoogte van de verschuldigde kosten vast.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang niet op haar kunnen worden verhaald. Zij voert daartoe aan dat zij niet op de hoogte was van de hennepkwekerij, de maatregelen niet noodzakelijk waren om aan het gestelde gevaar een einde te maken en dat zij geen overtreder is. Zij stelt zich op het standpunt dat deze gronden óók nog in deze procedure aan de orde gesteld kunnen worden en niet slechts tegen de last onder bestuursdwang.
3.1. Anders dan het college stelt heeft de rechtbank [appellante] terecht ontvankelijk geacht in haar beroep, nu het besluit tot vaststelling van de kosten van spoedeisende bestuursdwang zich niet laat opdelen in meerdere besluitonderdelen.
3.2. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het besluit van 9 september 2011 in rechte onaantastbaar is geworden en in het kader van de beoordeling van de vaststelling van de kosten van bestuursdwang, van de juistheid daarvan dient te worden uitgegaan. Bezwaren die betrekking hebben op de rechtmatigheid van dat besluit kunnen in dat verband en niet meer in het kader van de toetsing van het besluit tot vaststelling van de kosten van bestuursdwang aan de orde komen. Hierbij is, anders dan [appellante] betoogt, niet van belang dat zij zich destijds niet juridisch liet bijstaan.
4. [appellante] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte is overgegaan tot verhaal van de kosten van de slotenmaker en kosten van de aanwezigheid van de medewerkers van de gemeente bij de ontruiming. Daartoe voert zij aan dat de slotenmaker achteraf niet nodig was en de ontruiming ook zonder de medewerkers van de gemeente kon plaatsvinden.
Zij betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het door het college gehanteerde uurtarief voor de ingezette ambtenaren onredelijk hoog is. Zij voert daartoe aan dat niet duidelijk is op welk nummer van de salarisschaal het college dit bedrag heeft gebaseerd.
4.1. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de aanwezigheid van een slotenmaker bij het ontruimen van een hennepkwekerij noodzakelijk is, omdat het waarschijnlijk is dat bij een ontruiming en ontmanteling sloten dienen te worden geforceerd. Dat naderhand is gebleken dat het forceren van sloten niet nodig was, maakt dit niet anders. Voorts heeft de rechtbank terecht overwogen dat, nu de gemeente opdrachtgever is van de ontruiming van de kwekerij, de aanwezigheid van medewerkers van de gemeente Heerlen daarbij noodzakelijk is. Bij de ontruiming waren de verantwoordelijk projectleider, een buitengewoon opsporingsambtenaar en een bouwinspecteur aanwezig, waarvan de rechtbank terecht heeft overwogen dat deze ambtenaren van verschillende disciplines toezicht houden op de ontruiming en daarbij eventueel ook de aanwezige netbeheerder en de politie kunnen assisteren en van advies kunnen dienen. Daarbij is niet van belang of deze medewerkers achteraf bezien onmisbaar waren, maar wat de situatie is die is te verwachten bij een dergelijke ontruiming. Dit betekent dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het college mocht overgaan tot het verhalen van de kosten van de slotenmaker en de kosten van de aanwezigheid van de medewerkers van de gemeente bij de ontruiming.
Het betoog faalt in zoverre.
4.2. Het betoog van [appellante] dat de rechtbank heeft miskend dat het college een onredelijk tarief heeft gehanteerd voor de ingezette ambtenaren, faalt evenzeer. Het college heeft ter zitting bij de rechtbank toegelicht dat de toezichthoudende gemeentelijke ambtenaren in verschillende functieschalen werkzaam zijn en dat het het gemiddelde van deze salarisschalen heeft aangehouden. Voorts heeft het college toegelicht dat bij de berekening van het uurtarief is uitgegaan van de hoogste rang binnen schaal 10, omdat in het algemeen de meest bekwame en derhalve de duurste medewerkers voor ontruimingen worden ingezet. Het college kon, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, in redelijkheid van dit uurtarief uitgaan. In hetgeen [appellante] heeft aangevoerd wordt geen grond gevonden voor een ander oordeel.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk w.g. Van Driel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2013