201210025/1/A1.
Datum uitspraak: 19 juni 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de commanditaire vennootschap Groenrijk Malkenschoten C.V., gevestigd te Apeldoorn,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 12 september 2012 in zaken nrs. 11/1186 en 12/1004 in het geding tussen:
[wederpartij 1]
de vereniging Wijkraad Apeldoorn-Zuid (hierna: de Wijkraad-Zuid)
het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn.
Bij besluit van 14 december 2010 heeft het college aan Groenrijk Malkenschoten bouwvergunning verleend voor het plaatsen van twee opslagruimtes en een verkoopruimte op het perceel Malkenschoten 9 te Apeldoorn (hierna: het perceel).
Bij besluit van 30 mei 2011 heeft het college het besluit van 14 december 2010 in die zin gewijzigd dat het aan Groenrijk Malkenschoten voor dit bouwplan alsnog ontheffing heeft verleend in verband met de voorziene opslag en verkoop van vuurwerk in de vergunde bouwwerken.
Bij besluit van 20 juli 2011, zoals aangevuld op 24 oktober 2011 (hierna: het besluit van 20 juli 2011), heeft het college het door [wederpartij 1] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 31 mei 2012 heeft het college het door Wijkraad-Zuid daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 september 2012 heeft de rechtbank het door [wederpartij 1] en Wijkraad-Zuid tegen het besluit van 20 juli 2011 onderscheidenlijk het besluit van 31 mei 2012 ingestelde beroep gegrond verklaard, de besluiten van 20 juli 2011 en 31 mei 2012 vernietigd, de besluiten van 14 december 2010 en 30 mei 2011 herroepen, de gevraagde bouwvergunning geweigerd, en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft Groenrijk Malkenschoten hoger beroep ingesteld.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft [wederpartij 1] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 april 2013, waar Groenrijk Malkenschoten, vertegenwoordigd door P.H.J. Stenders, bijgestaan door mr. G.N. Sloote, en het college, vertegenwoordigd door G.L. ter Brugge, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
1. Omdat de opslag en verkoop van vuurwerk niet in overeenstemming zijn met de ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Malkenschoten" op het perceel rustende bestemming "Tuincentrum", heeft het college bij het besluit van 30 mei 2011 krachtens artikel 3.23 van de Wet ruimtelijke ordening ontheffing van het bestemmingsplan verleend.
2. Het bestemmingsplan bevat geen definitie van het begrip ‘tuincentrum’. Het college heeft in 2005 ter invulling van dat begrip, de "Regeling tuincentra in bestemmingsplannen" (hierna: de regeling) vastgesteld. Deze regeling is bedoeld als instrument bij het nemen van beslissingen omtrent vrijstelling, ontheffingen en afwijkingen van bestemmingsplannen.
3. Groenrijk Malkenschoten betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de opslag en verkoop van vuurwerk in strijd is met de regeling. De rechtbank is er volgens Groenrijk Malkenschoten ten onrechte van uitgegaan dat de regeling een expliciet verbod op de verkoop van vuurwerk door een tuincentrum bevat. Subsidiair betoogt zij dat, wanneer zou worden geoordeeld dat de bedoelde activiteiten in strijd zijn met de regeling, het college bevoegd is van die regeling af te wijken. Gezien het voorgaande is de rechtbank, door zelf voorziend de besluiten van 14 december 2010 en 30 mei 2011 te herroepen en de aanvraag af te wijzen, haar bevoegdheden te buiten gegaan, aangezien het college nu de mogelijkheid is ontnomen om de besluiten van 20 juli 2011 en 31 mei 2012 indien nodig van een betere motivering te voorzien, aldus Groenrijk Malkenschoten.
3.1. De rechtbank heeft terecht overwogen en tussen partijen is niet in geschil dat vuurwerk niet tot het basisassortiment van een tuincentrum behoort. Om te bepalen of een artikel tot het aanvullend assortiment kan worden gerekend, dient dit volgens de regeling een relatie te hebben met het basisassortiment en te passen binnen de doelstelling van een tuincentrum. Hierbij wordt in de regeling een opsomming van toegestane artikelen gegeven, waarvan ‘vuurwerk’ geen deel uitmaakt.
Het college heeft niet deugdelijk gemotiveerd waarom vuurwerk volgens hem aan de voormelde criteria voldoet. Hetgeen het in dat verband naar voren heeft gebracht, namelijk dat de opslag en verkoop van vuurwerk in de gemeente Apeldoorn binnen veel bestemmingen, waaronder woonbestemmingen, plaatsvindt, en dat de infrastructuur van tuincentra bijzonder geschikt is voor grote stromen bezoekers, terwijl deze in de periode dat vuurwerk wordt verkocht vrijwel niet wordt gebruikt, wordt niet toereikend geacht. Hetzelfde geldt voor de stelling van het college ter zitting dat kerstartikelen, die volgens de regeling tot het basisassortiment behoren, ook geen relatie hebben met een tuin. Hiertoe wordt overwogen dat, wat er zij van deze stelling, het college niet met argumenten heeft gestaafd welke relatie volgens hem bestaat tussen vuurwerk en het basisassortiment. Dat in de regeling een in bestemmingsplannen op te nemen mogelijkheid tot vrijstelling is opgenomen, maakt het voorgaande niet anders, nu een zodanige vrijstelling alleen mogelijk is onder de voorwaarde dat een relatie bestaat met het basisassortiment en het artikel binnen de doelstelling van een tuincentrum past en, zoals hiervoor is overwogen, aan deze voorwaarde niet is voldaan.
Gelet hierop wordt geen aanleiding gezien om het oordeel van de rechtbank dat de verkoop van vuurwerk zich niet met de regeling verdraagt en het college de ontheffing in zoverre ten onrechte heeft verleend, voor onjuist te houden. De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat van bijzondere omstandigheden die ertoe nopen de verleende ontheffing desondanks in stand te laten, niet is gebleken. De stelling van Groenrijk Malkenschoten dat de rechtbank heeft miskend dat de verkoop van vuurwerk voor haar van groot financieel belang is, omdat zij de in de opslagruimtes gedane investering moet terugverdienen, leidt niet tot een andere conclusie. De rechtbank heeft de omstandigheid dat Groenrijk Malkenschoten de bouwwerkzaamheden op eigen initiatief heeft verricht, zonder vooraf aan het college om een bouwvergunning te vragen, in dit verband terecht van belang geacht.
Gezien hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank terecht tot het oordeel gekomen dat voor het college geen ruimte bestaat de ontheffing in stand te laten en is zij terecht overgegaan tot herroeping van de besluiten van 14 december 2010 en 30 mei 2011. Hierbij wordt, in navolging van de rechtbank, in aanmerking genomen dat afwijking van het bestemmingsplan met gebruikmaking van artikel 3.10 van de Wro evenmin mogelijk zou zijn, nu toetsing van het bouwplan aan de regeling tot eenzelfde oordeel zou leiden als hiervoor is weergegeven. De omstandigheid dat de regeling zal worden ingetrokken, leidt evenmin tot een andere conclusie. Hierbij wordt van belang geacht dat deze intrekking ten tijde van de aangevallen uitspraak nog niet aan de orde was. Het college heeft in dit verband ter zitting toegelicht dat op 4 december 2012 een intern besluit met betrekking tot de intrekking is genomen en dat de intrekking nog niet is gepubliceerd.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. N.S.J. Koeman en mr. P.A. Koppen, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Van Driel
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2013