201209444/1/A1.
Datum uitspraak: 19 juni 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats], gemeente Tilburg,
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 20 augustus 2012 in zaak nr. 11/3807 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Tilburg.
Bij besluit van 29 december 2011 heeft het college, voor zover hier van belang, geweigerd omgevingsvergunning te verlenen aan [appellante] voor de bouw van vijf woningen.
Bij uitspraak van 20 augustus 2012 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 29 december 2011 vernietigd en de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand gelaten. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 mei 2013, waar [appellante], bijgestaan door mr. J.T.F. van Berkel, werkzaam bij DAS rechtsbijstand, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.M.B. van Overdijk, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
1. Het bouwplan voorziet in het oprichten van vijf patiowoningen op de percelen achter de woning op het perceel [locatie] te [plaats]. Het college heeft aan de weigering ten grondslag gelegd dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan "Spoorzone Berkel-Enschot", nu ingevolge artikel 6, derde lid, van de planvoorschriften uitsluitend mag worden gebouwd overeenkomstig de uitwerking door de gemeenteraad en nog geen uitwerking was vastgesteld ten tijde van het besluit van 29 december 2011.
2. Ingevolge het bestemmingsplan "Spoorzone Berkel-Enschot" rustte op onder meer de betrokken percelen de bestemming "Woongebied, uit te werken door de gemeenteraad".
Ingevolge artikel 6, eerste en vijfde lid, van de tot dat plan behorende planvoorschriften diende deze bestemming te worden uitgewerkt door de gemeenteraad met inachtneming van onder meer de uitgangspunten in artikel 6, tweede lid.
Ingevolge artikel 6, derde lid, mag op de in het eerste lid bedoelde gronden uitsluitend worden gebouwd overeenkomstig de uitwerking door de gemeenteraad.
In het daarop volgende bestemmingsplan "Hoge Hoek" is aan de gronden aan de Molenstraat 49 tot en met 57 de bestemming "Wonen - 1" toegekend, met wat betreft het zuidwestelijke gedeelte daarvan de aanduiding "wro-zone wijzigingsgebied 1". Ingevolge artikel 10, lid 10.7, van de planregels kan het college van burgemeester en wethouders de bestemming "Wonen - 1" wijzigen, zodanig dat vijf vrijstaande woningen worden toegevoegd. Ingevolge dit lid onder c mag maximaal één woning per kadastraal perceel worden gebouwd.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de aanvraag om omgevingsvergunning diende te worden getoetst aan het bestemmingsplan "Hoge Hoek". Zij voert hiertoe aan dat dit bestemmingsplan nog niet onherroepelijk was ten tijde van het besluit van 29 december 2011 en het bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan "Spoorzone Berkel-Enschot".
3.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat ten tijde van het besluit van 29 december 2011 het bestemmingsplan "Hoge Hoek", gelet op de uitspraak van de voorzitter van de Afdeling van 20 oktober 2011 in zaak nr. 201107432/2/R3, in werking was getreden. Omdat dit bestemmingsplan in werking is getreden heeft de rechtbank terecht overwogen dat ten tijde van het besluit van 29 december 2011 diende te worden getoetst aan dit bestemmingsplan. Vast staat dat het bouwplan in strijd is met het voormelde bestemmingsplan "Hoge Hoek". Bij wijze van uitzondering mag een bouwaanvraag worden getoetst aan het ten tijde van de indiening ervan nog wel maar ten tijde van het besluit op de aanvraag dan wel het besluit op een daartegen ingediend bezwaar niet meer geldende bestemmingsplan, doch slechts indien ten tijde van de indiening van de aanvraag het daarin vervatte bouwplan in overeenstemming was met het toen geldende bestemmingsplan en er op dat moment nog geen voorbereidingsbesluit van kracht was geworden voor een nieuw bestemmingsplan, danwel een ontwerp voor een nieuw bestemmingsplan ter inzage was gelegd waarmee dat bouwplan in strijd was.
Anders dan [appellante] stelt, heeft de raad de bestemming "Woongebied, uit te werken door de gemeenteraad" van het ten tijde van het indienen van de aanvraag geldende bestemmingsplan "Spoorzone Berkel-Enschot" niet uitgewerkt. Gelet hierop rust op het perceel ingevolge artikel 6 van de planvoorschriften van dat bestemmingsplan een bouwverbod. Vergelijk de uitspraken van de Afdeling van 17 juli 2002 in zaak nr. 200200035/1/H1 en 8 oktober 2008 in zaak nr. 200800761/1; www.raadvanstate.nl. Verder kan, anders dan [appellante] stelt, uit de uitspraak van de Afdeling van 14 mei 2008 in zaak nr. 200706554/1, niet worden afgeleid dat het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning met zich brengt dat het bestemmingsplan dient te worden uitgewerkt.
Aangezien het onderhavige bouwplan in strijd is met het ten tijde van de indiening van de bouwaanvraag ter plaatse geldende bestemmingsplan "Spoorzone Berkel-Enschot" is er in dit geval geen grond voor het maken van een uitzondering op het in de eerste alinea van deze overweging vermelde uitgangspunt. Dat het bestemmingsplan "Hoge Hoek" ten tijde van het besluit van 29 december 2011 nog niet onherroepelijk is geworden maakt het voorgaande niet anders, nu slechts van belang is of het bestemmingsplan "Hoge Hoek" in werking is getreden.
3.2. Gelet op het onder 3.1. overwogene wordt niet toegekomen aan de betogen van [appellante] dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de aanvraag voldoet aan de in het bestemmingsplan opgenomen uitwerkingsregels en dat het college hem in de gelegenheid had moeten stellen om de aanvraag aan te vullen.
4. Verder betoogt [appellante] dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen van het besluit van 29 december 2011 in stand heeft gelaten, omdat zij niet heeft onderkend dat het college krachtens artikel 2.12 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht diende af te wijken van het bestemmingsplan "Hoge Hoek". Zij voert hiertoe aan dat het bouwplan in overeenstemming is met het in de nota "Gereedschapskist dorps milieu" opgenomen beleid.
4.1. Vast staat dat het perceel waarop het bouwplan is voorzien in het Stedenbouwkundig Plan Overhoeken 2003 is gemarkeerd als vrij van bebouwing. Hieraan was ten grondslag gelegd dat de achtertuin deel uitmaakt van een historisch lint met ruime kavels, hetgeen uit stedenbouwkundig oogpunt als een belangrijke kwaliteit van een dorps woonmilieu is aangemerkt. In de nota "Gereedschapskist Dorps Milieu" van 25 april 2005 en het Stedenbouwkundig Voorlopig Ontwerp Hoge Hoek Berkel-Enschot van 26 september 2009, aangevuld op 12 februari 2010, is aan het streven naar een dorps woonmilieu verdere invulling gegeven. Uitgangspunt daarbij is volgens het college dat de historische lintbebouwing aan de Molenstraat met de kenmerkende royale achtertuinen dient te worden behouden. Weliswaar staat in de nota "Gereedschapskist Dorps Milieu" dat een rij van vijf woningen is toegestaan maar daarin is niet nader bepaald waar dit is toegestaan en voorts volgt uit de gereedschapskist juist dat rijtjeswoningen al te snel een stedelijke uitstraling creëren, en met uitzondering van de kern van Berkel-Enschot, het dorpslint wordt gekarakteriseerd door de bovenvermelde royale kavels. Verder is volgens de bij het Stedenbouwkundig Voorlopig Ontwerp Hoge Hoek Berkel-Enschot opgenomen kaart met de aanduiding 'Typologiën' op het perceel van [appellante] slechts een extra woning mogelijk gemaakt. De rechtbank heeft derhalve terecht geen grond gezien voor het oordeel dat de rechtsgevolgen van het besluit van 29 december 2011 niet in stand kunnen worden gelaten, nu het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het, gelet op het aanwezige historische lint met royale kavels aan de Molenstraat en het voormelde ruimtelijke beleid, vanuit stedenbouwkundig oogpunt ongewenst is medewerking te verlenen aan het realiseren van een rij van vijf woningen op het perceel in de achtertuin.
5. Voorts betoogt [appellante] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college niet het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat het de door [appellante] aangevraagde omgevingsvergunning zou verlenen. Zij verwijst ter staving van dit betoog naar een brief van het college van 7 april 2008.
5.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 26 november 2008 in zaak nr. 200801122/1), is voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel nodig dat er aan het bestuursorgaan toe te rekenen concrete, ondubbelzinnige toezeggingen zijn gedaan door een daartoe bevoegd persoon, waaraan rechtens te honoreren verwachtingen kunnen worden ontleend. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college niet in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft gehandeld. Hierbij heeft zij terecht in aanmerking genomen dat het college zich in de brief van 7 april 2008 weliswaar bereid heeft getoond de kavels aan de achterzijde van de Molenstraat te betrekken in de planvorming voor het nieuwbouwproject Hoge Hoek, maar dat het college daarmee niet heeft toegezegd ten behoeve van dit bouwplan af te wijken van het bestemmingsplan.
6. Het betoog van [appellante] dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college in strijd met het gelijkheidsbeginsel handelt, nu in het bestemmingsplan "Hoge Hoek" meer woningen op of achter het perceel [locatie] worden toegestaan, faalt. Het bouwplan voor het perceel [locatie] ziet, anders dan het onderhavige bouwplan, slechts op de bouw van één extra woning, die past in het Stedenbouwkundig Voorlopig Ontwerp Hoge Hoek Berkel-Enschot van 26 september 2009, aangevuld op 12 februari 2010. De rechtbank heeft derhalve terecht geen grond gezien voor het oordeel dat de door [appellante] bedoelde situatie zodanig overeenkomt met de thans aan de orde zijnde situatie, dat het college daarin aanleiding had moeten zien medewerking te verlenen aan het bouwplan.
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, voor zover aangevallen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Montagne
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2013