201203039/1/V1.
Datum uitspraak: 12 juni 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Middelburg, van 23 februari 2012 in zaak nr. 11/15753 in het geding tussen:
de minister voor Immigratie en Asiel.
Bij besluit van 7 april 2011 heeft de minister voor Immigratie en Asiel de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingetrokken. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 23 februari 2012 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, thans: de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorgangers.
2. In de grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de door de vreemdeling overgelegde contra-expertise van 13 oktober 2010 (hierna: de contra-expertise) van De Taalstudio en de reactie van de opsteller van de contra-expertise van 22 augustus 2011 (hierna: de reactie) op het weerwoord van het Bureau Land en Taal (hierna: het BLT) van 27 januari 2011, aanknopingspunten bevatten voor twijfel aan de deugdelijkheid en volledigheid van de conclusie van het rapport taalanalyse van 16 november 2009 (hierna: de taalanalyse), dat de vreemdeling op grond van zijn Somalische spraak eenduidig niet is te herleiden tot de spraakgemeenschap binnen Zuid-Somalië. Hiertoe voert de staatssecretaris aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat er reden is om te twijfelen aan de deskundigheid en objectiviteit van de opsteller van de contra-expertise. Voorts voert de staatssecretaris aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat in de contra-expertise niet tot de conclusie wordt gekomen dat de vreemdeling eenduidig afkomstig is uit Zuid-Somalië. Verder voert de staatssecretaris aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het BLT gemotiveerd heeft gereageerd op de kritiek van de opsteller van de contra-expertise.
2.1. Ingevolge artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 worden ingetrokken indien de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag tot het verlenen zouden hebben geleid.
2.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 13 februari 2009 in zaak nr. 200805405/1), ligt het, indien de staatssecretaris een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd intrekt, omdat zich de grond bedoeld in artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 voordoet, op zijn weg aannemelijk te maken dat zich die afwijzingsgrond voordoet. Als door de staatssecretaris aan deze bewijslast is voldaan, is het vervolgens aan de vreemdeling om het door de staatssecretaris geleverde bewijs te weerleggen.
Anders dan bij een besluit op een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, waarbij de staatssecretaris, in het geval twijfel is gerezen aan de gestelde identiteit en nationaliteit, door een taalanalyse de desbetreffende vreemdeling tegemoet komt in de voldoening van de ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 op hem rustende last om de aan zijn aanvraag ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden aannemelijk te maken, dient een taalanalyse in het geval die twijfel is gerezen bij een besluit tot intrekking van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bewijsmiddel van de op de staatssecretaris rustende last om aannemelijk te maken dat zich de in artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 vermelde grond voordoet.
In beginsel mag ervan worden uitgegaan dat een vanwege de staatssecretaris door het inzetten van het BLT verrichte taalanalyse tot stand is gekomen onder gedeelde verantwoordelijkheid van een ter zake deskundige linguïst die bij voormeld bureau in dienst is en van wie de kwaliteit voldoende is gewaarborgd en een extern ingeschakelde taalanalist die op zorgvuldige wijze is geselecteerd en onder voortdurende kwaliteitscontrole staat. Niettemin dient de staatssecretaris, indien hij tot het laten verrichten van een taalanalyse overgaat en deze aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, zich er ingevolge artikel 3:2 van de Awb van te vergewissen dat de taalanalyse naar wijze van totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en concludent is.
2.3. De staatssecretaris heeft eerst in hoger beroep gesteld, zonder deze stelling met stukken of anderszins te staven, dat het BLT De Taalstudio heeft verzocht om de identiteit van de opsteller van de contra-expertise aan de linguïsten van het BLT bekend te maken en dat De Taalstudio dit heeft geweigerd. Deze stelling heeft de rechtbank derhalve niet bij haar oordeel kunnen betrekken en kan ingevolge artikel 85 van de Vw 2000 niet bij de toetsing van de aangevallen uitspraak worden betrokken. Het argument dat de rechtbank niet heeft onderkend dat er reden is om te twijfelen aan de deskundigheid van de anonieme opsteller van de contra-expertise faalt. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 24 augustus 2010 in zaak nr. 201001036/1/V1.
2.4. In de taalanalyse wordt aan de hand van de, door voorbeelden ondersteunde, bevindingen betreffende onder meer uitspraak, woordkeuze en grammatica van de vreemdeling beargumenteerd en geconcludeerd dat deze eenduidig niet te herleiden is tot de spraakgemeenschap binnen Zuid-Somalië. De taalanalyse is zorgvuldig, inzichtelijk en concludent. Dat, zoals de rechtbank heeft overwogen, de opsteller van de contra-expertise met de opsteller van de taalanalyse van mening verschilt of een aantal taalkenmerken Noord-Somalisch of algemeen-Somalisch is, doet hier niet aan af.
Nu de taalanalyse zorgvuldig, inzichtelijk en concludent is, heeft de staatssecretaris, door deze taalanalyse aan zijn standpunt dat de vreemdeling niet afkomstig is uit Zuid-Somalië ten grondslag te leggen, voldaan aan de op hem rustende bewijslast om aannemelijk te maken dat de grond bedoeld in artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 zich voordoet. Het was vervolgens aan de vreemdeling het door de staatssecretaris geleverde bewijs te weerleggen. Nu de conclusie van de contra-expertise niet luidt dat de vreemdeling eenduidig uit Zuid-Somalië afkomstig is en de vreemdeling ook anderszins het door de staatssecretaris geleverde bewijs niet heeft weerlegd, is de vreemdeling hierin niet geslaagd. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Aan de hiervoor niet besproken bij de rechtbank voorgedragen beroepsgronden komt de Afdeling niet toe. Over die gronden is door de rechtbank uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een oordeel gegeven, waartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Evenmin is sprake van een nauwe verwevenheid tussen het oordeel over die gronden, dan wel onderdelen van het bij de rechtbank bestreden besluit waarop ze betrekking hebben, en hetgeen in hoger beroep aan de orde is gesteld. Deze beroepsgronden vallen thans dientengevolge buiten het geschil. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 7 april 2011 alsnog ongegrond verklaren.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Middelburg, van 23 februari 2012 in zaak nr. 11/15753;
III. verklaart het door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. G. van der Wiel, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.J.A. Idema, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk w.g. Idema
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2013