201203005/1/V1.
Datum uitspraak: 11 juni 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: het COa),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 23 februari 2012 in zaak nr. 11/25823 in het geding tussen:
Bij besluit van 4 augustus 2011 heeft het COa een aanvraag van de vreemdeling om krachtens artikel 17, eerste lid, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (hierna: de Rva 2005) de kosten voor het laten verrichten van een contra-expertise taalanalyse (hierna: de contra-expertise) te vergoeden, afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 23 februari 2012 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en bepaald dat het COa een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het COa hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
1. Het COa klaagt in de enige grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat uit de uitspraak van de Afdeling van 2 september 2010 in zaak nr. 200904984/1/V1 niet volgt dat het COa de onafhankelijkheid en deskundigheid van de opsteller van de contra-expertise voorafgaand aan het besluit moet kunnen verifiëren, en dat geen grond bestaat om reeds op voorhand aan die onafhankelijkheid en deskundigheid te twijfelen. Het COa voert aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het ingevolge artikel 17, derde en vierde lid, van de Rva 2005 bevoegd is vooraf te verifiëren of de opsteller van de contra-expertise onafhankelijk en deskundig is.
1.1. Ingevolge artikel 17, derde lid, van de Rva 2005 betaalt het COa buitengewone kosten slechts voor zover het de asielzoeker vooraf toestemming heeft verleend voor het maken van deze kosten, met uitzondering van kosten die voortvloeien uit noodsituaties waarin geen mogelijkheid bestond tot het verzoeken om toestemming.
Ingevolge het vierde lid verleent het COa de toestemming, bedoeld in het derde lid, uitsluitend indien en voor zover de kosten noodzakelijk zijn en niet op andere wijze in de betaling kan worden voorzien.
1.2. Het COa heeft de vreemdeling bij brief van 29 juni 2011 verzocht om de identiteitsgegevens van de opsteller van de contra-expertise, desnoods onder geheimhouding, door De Taalstudio aan het COa kenbaar te laten maken.
In reactie hierop heeft de vreemdeling op 13 juli 2011 een brief van De Taalstudio van 12 juli 2011 ingestuurd waarin hij heeft laten weten niet bereid te zijn het COa de gevraagde informatie te verstrekken omdat het COa geen sluitend protocol heeft voor het vertrouwelijk verstrekken van gegevens.
In het besluit van 4 augustus 2011 heeft het COa zich op het standpunt gesteld dat het niet vooraf heeft kunnen verifiëren of de door de vreemdeling door tussenkomst van De Taalstudio in te schakelen opsteller van de contra-expertise onafhankelijk en deskundig is en dat het daarom de kosten niet vergoedt.
1.3. Uit 1.2. volgt dat het COa de vreemdeling in de gelegenheid heeft gesteld om ervoor zorg te dragen dat De Taalstudio het COa de identiteit van de opsteller, desnoods onder geheimhouding, mededeelt. De in de grief opgeworpen rechtsvraag heeft de Afdeling reeds beantwoord bij uitspraak van 16 januari 2013 in zaak nr. 201112376/1/V1. Uit die uitspraak volgt dat de grief slaagt.
2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Over het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 4 augustus 2011 wordt overwogen dat, voor zover met het vorenoverwogene niet op de bij de rechtbank voorgedragen beroepsgronden is beslist, aan deze gronden niet wordt toegekomen. Over deze gronden heeft de rechtbank uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een oordeel gegeven, waartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Evenmin bestaat nauwe verwevenheid tussen het oordeel over deze gronden, dan wel onderdelen van voormeld besluit waarop ze betrekking hebben, en hetgeen in hoger beroep aan de orde is gesteld. Deze gronden vallen thans dientengevolge buiten het geschil.
3. Het inleidend beroep is ongegrond.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 23 februari 2012 in zaak nr. 11/25823;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. E. de Groot, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk w.g. De Groot
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2013