ECLI:NL:RVS:2013:CA3589

Raad van State

Datum uitspraak
12 juni 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
201303227/1/R3 en 201303227/2/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • F.W.M. Kooijman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Buitengebied Maasdonk en verzoek om voorlopige voorziening

Op 12 juni 2013 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan "Buitengebied Maasdonk, herziening De Kouwe Noord en Bredeweg ong. te Geffen". Dit bestemmingsplan werd op 18 december 2012 vastgesteld door de raad van de gemeente Maasdonk. Tegen dit besluit heeft de appellant, wonend te Geffen, beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzitter heeft het verzoek op 16 mei 2013 ter zitting behandeld, waarbij de appellant werd bijgestaan door D.M.A.H. van der Ven en de raad vertegenwoordigd was door R. Borst BA en R.W.E.M. van de Rakt. Ook was er een vertegenwoordiger van een derde partij aanwezig, mr. A.A. van den Brand, advocaat te Eindhoven.

De voorzitter overwoog dat nader onderzoek niet nodig was voor de beoordeling van de zaak en dat er geen beletsel was om onmiddellijk uitspraak te doen. De Afdeling toetst de vaststelling van een bestemmingsplan terughoudend, waarbij de raad beleidsvrijheid heeft om bestemmingen aan te wijzen. De appellant betoogde dat de raad ten onrechte het plandeel met de bestemming "Wonen" had vastgesteld en dat de aanleg van een uitrit op de Bredeweg zou leiden tot lichthinder en een verkeersonveilige situatie. De raad stelde echter dat de uitrit op de Bredeweg niet tot onaanvaardbare lichthinder zou leiden en dat er geen verkeersonveilige situatie zou ontstaan.

De voorzitter concludeerde dat de raad in redelijkheid had kunnen besluiten om de uitrit op de Bredeweg te voorzien en dat de argumenten van de appellant niet voldoende waren om het besluit van de raad te weerleggen. Het beroep van de appellant werd ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201303227/1/R3 en 201303227/2/R3.
Datum uitspraak: 12 juni 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
[appellant], wonend te Geffen, gemeente Maasdonk,
appellant,
en
de raad van de gemeente Maasdonk,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 18 december 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied Maasdonk, herziening De Kouwe Noord en Bredeweg ong. te Geffen" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld. [appellant] heeft de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 16 mei 2013, waar [appellant], bijgestaan door D.M.A.H. van der Ven, en de raad, vertegenwoordigd door R. Borst BA en R.W.E.M. van de Rakt, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [partij], vertegenwoordigd door mr. A.A. van den Brand, advocaat te Eindhoven, gehoord.
Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Overwegingen
1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
3. Het plan voorziet, voor zover hier van belang, in de bouw van een twee-onder-één-kapwoning op het perceel aan de De Kouwe Noord/Bredeweg ong. ten noordoosten van de kern Geffen.
4. [appellant] betoogt dat de raad ten onrechte het plandeel met de bestemming "Wonen" voor het perceel heeft vastgesteld.
4.1. [appellant] heeft zich in het beroepschrift in dit verband beperkt tot een beknopte herhaling van de zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellant] heeft in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
Het betoog faalt.
5. Voorts betoogt [appellant] dat de raad ten onrechte het plandeel met de bestemming "Tuin" heeft vastgesteld voor het perceel, voor zover hiermee de aanleg van een uitrit op de Bredeweg mogelijk wordt gemaakt. Daartoe voert [appellant] aan dat hij, voor zover de uitrit van het perceel recht tegenover zijn woning aan de Bredeweg 16 kan worden aangelegd, lichthinder als gevolg van inschijnende koplampen zal ondervinden. Voorts vreest [appellant] een verkeersonveilige situatie, omdat de uitrit van het perceel in de nabijheid van een onoverzichtelijke bocht is voorzien. Volgens [appellant] had de raad, gelet op het voorgaande, een uitrit op De Kouwe Noord mogelijk moeten maken. Daarbij wijst hij op de omstandigheid dat percelen aan De Kouwe Noord reeds zijn ontsloten op deze weg.
5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat een ontsluiting van het perceel op De Kouwe Noord niet gewenst is, omdat het perceel in dat geval over het perceel aan [locatie] zal moeten worden ontsloten. De raad stelt voorts dat een uitrit op de Bredeweg niet tot onaanvaardbare lichthinder voor [appellant] zal leiden. Ook stelt hij dat ter plaatse van de uitrit geen verkeersonveilige situatie zal ontstaan.
5.2. Ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder d, van de planregels zijn de voor "Tuin" aangewezen gronden bestemd voor verkeersvoorzieningen.
5.3. De voorzitter overweegt dat de keuze van de raad om het perceel te ontsluiten over het eigen terrein van de nieuwe bewoners van de voorziene woningen op het perceel niet onredelijk is. Dat volgens [appellant] percelen aan De Kouwe Noord in de bestaande situatie reeds zijn ontsloten op deze weg betekent niet dat de raad de uitrit van het perceel ook op De Kouwe Noord had moeten voorzien. Voorts ziet de voorzitter geen grond voor het oordeel dat [appellant] ernstige lichthinder zal ondervinden, indien de uitrit recht tegenover zijn woning zal worden aangelegd. Daartoe overweegt hij dat de afstand tussen deze woning en de uitrit ongeveer 20 m zal bedragen en dat, gelet op de omstandigheid dat op het perceel uitsluitend een twee-onder-één-kapwoning is voorzien, niet aannemelijk is dat een groot aantal verkeersbewegingen over de uitrit zal plaatsvinden. Ook heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat de uitrit van het perceel op de Bredeweg tot een verkeersonveilige situatie zal leiden. Daartoe is van belang dat de afstand tussen de tuinbestemming, waarin de uitrit kan worden aangelegd, en de ten zuiden van het perceel gelegen bocht in de Bredeweg minstens 80 m bedraagt. Voor zover [appellant] doelt op de bocht in de Bredeweg ten noorden van het perceel, overweegt de voorzitter dat de afstand tussen de tuinbestemming en deze bocht ongeveer 140 m bedraagt. Gelet op het voorgaande ziet de voorzitter geen grond voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid de uitrit van het perceel op de Bredeweg heeft kunnen voorzien.
6. Verder heeft [appellant] in zijn beroepschrift zijn inspraakreactie op het ontwerp van de structuurvisie Buitengebied van 16 juli 2009 herhaalt.
6.1. Voor zover [appellant] betoogt dat de raad ten onrechte de structuurvisie Buitengebied heeft vastgesteld, overweegt de voorzitter dat deze structuurvisie in het kader van het beroep tegen het bestemmingsplan niet ter beoordeling voorligt.
7. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
8. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep ongegrond;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Kooijman
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2013
177-629.