ECLI:NL:RVS:2013:CA2896

Raad van State

Datum uitspraak
12 juni 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
201205911/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Smidsplein e.o. en de rechtsgeldigheid van de vaststelling door de gemeente Den Haag

In deze zaak gaat het om de rechtsgeldigheid van het bestemmingsplan "Smidsplein e.o." dat op 29 maart 2012 door de raad van de gemeente Den Haag is vastgesteld. De vereniging van Eigenaars Smidswater 1 t/m 7e, de Vereniging Buurtschap Centrum 2005, en de Vereniging Vrienden van Den Haag en de Erfgoedvereniging Bond Heemschut hebben beroep ingesteld tegen dit besluit. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 18 december 2012 ter zitting behandeld. De appellanten hebben hun bezwaren geuit, terwijl de raad van de gemeente Den Haag zich heeft verdedigd met een verweerschrift. In een tussenuitspraak van 30 januari 2013 heeft de Afdeling de raad opgedragen om gebreken in het bestemmingsplan te herstellen. De raad heeft vervolgens op 14 maart 2013 een gewijzigd besluit genomen, maar de appellanten hebben geen zienswijze ingediend over de wijze waarop de gebreken zijn hersteld.

De Afdeling heeft in haar uitspraak van 12 juni 2013 geoordeeld dat de beroepen van de VvE en de Vrienden van Den Haag en Bond Heemschut tegen het besluit van 29 maart 2012 gegrond zijn, omdat het bestemmingsplan niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. De Afdeling heeft het besluit van 29 maart 2012 vernietigd, maar de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten, voor zover deze niet in strijd zijn met het besluit van 14 maart 2013. De beroepen van de Vereniging Buurtschap Centrum 2005 zijn niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij geen zienswijze naar voren hebben gebracht. De raad is veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan de appellanten.

Uitspraak

201205911/1/R4.
Datum uitspraak: 12 juni 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. de vereniging Vereniging van Eigenaars Smidswater 1 t/m 7e (hierna: de VvE), gevestigd te Den Haag,
2. de vereniging Vereniging Buurtschap Centrum 2005, gevestigd te Den Haag,
3. de vereniging Vereniging Vrienden van Den Haag en de vereniging Erfgoedvereniging Bond Heemschut (hierna: Vrienden van Den Haag en Bond Heemschut), beide gevestigd te Den Haag,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 29 maart 2012, nr. 29, heeft de raad het bestemmingsplan "Smidsplein e.o." vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben de VvE, de Vereniging Buurtschap Centrum 2005 en Vrienden van Den Haag en Bond Heemschut beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Appellanten hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 december 2012, waar de VvE, vertegenwoordigd door mr. R.B. van Heijningen, advocaat te Den Haag, A.B. Scheltema-Beduin, S.H. de Ranitz en B.R. Wesseling, de vereniging Vereniging Buurtschap Centrum 2005, vertegenwoordigd door mr. R.B. van Heijningen voornoemd en Th.J.M. Heere, en Vrienden van Den Haag en Bond Heemschut, vertegenwoordigd door mr. R.B. van Heijningen voornoemd en door G.E. Maclaine Pont, zijn verschenen. Verder is ter zitting de raad gehoord, vertegenwoordigd door mr. E.C.M. Schippers en mr. A.J. van der Ven, beiden advocaat te Den Haag.
Bij tussenuitspraak van 30 januari 2013, nr. 201205911/1/T1/R4, heeft de Afdeling de raad opgedragen de in de tussenuitspraak omschreven gebreken te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.
Bij besluit van 14 maart 2013 heeft de raad het besluit van 29 maart 2012 gewijzigd.
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld hun zienswijze naar voren te brengen over de wijze waarop de gebreken zijn hersteld. Zij hebben hiervan geen gebruik gemaakt.
De Afdeling heeft afgezien van het houden van een nadere zitting en het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Bij de tussenuitspraak heeft de Afdeling overwogen dat de raad, wat betreft de mogelijkheid om zogenoemde uitkragingen aan te brengen aan de voor- en de achtergevel van het gebouw voor de Hoge Raad dat in het plan wordt mogelijk gemaakt, heeft beoogd aan te sluiten bij de percentages die zijn vastgelegd in het stedenbouwkundig kader. Deze percentages bedragen ten hoogste 20 voor de voorgevel en 60 voor de achtergevel. Het plan bevat evenwel geen nadere bepalingen waaruit een dergelijke beperking van de mogelijkheid uitkragingen aan te brengen voortvloeit. Nu het plan op dit punt afwijkt van hetgeen de raad daarin heeft beoogd te regelen heeft de Afdeling geoordeeld dat het in zoverre, in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), niet met de bij het nemen van een besluit te betrachten zorgvuldigheid is voorbereid. Voorts heeft de Afdeling overwogen dat op grond van de planregels niet met een voldoende mate van nauwkeurigheid kan worden bepaald welke omvang aan bruto-vloeroppervlak voor kantoren in het plan wordt mogelijk gemaakt, zodat het plan in zoverre is vastgesteld in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Ten slotte heeft de Afdeling overwogen dat de door de raad gewenste terugligging van 1,5 meter van de dakopbouw ten opzichte van de gevel niet in het plan is vastgelegd, voor zover in de vlakken met de aanduiding "onderdoorgang" aan de Korte Voorhout-zijde en de Gietkomzijde geen overkragingen worden gerealiseerd. Omdat het plan op dit punt niet in overeenstemming is met hetgeen de raad daarin heeft bedoeld te regelen, is het ook in zoverre in strijd met artikel 3:2 van de Awb niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid.
2. De Afdeling heeft de raad in de tussenuitspraak opgedragen om, met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen, het plan alsnog zo te wijzigen dat daaruit volgt dat de overkragende bebouwing die binnen de bestemmingen "Verkeer-Straat", "Verkeer-Verblijfsstraat" en "Water" wordt mogelijk gemaakt in totaal niet meer mag beslaan dan 20 procent van de voorgevel en 60 procent van de achtergevel. Voorts heeft de Afdeling de raad opgedragen het plan zo te wijzigen dat op grond daarvan met voldoende mate van nauwkeurigheid kan worden bepaald welke omvang aan bruto-vloeroppervlak ten behoeve van kantoren in het plan wordt mogelijk gemaakt. Ten slotte is de raad opgedragen het plan zo te wijzigen dat daarin de door de raad gewenste terugligging van 1,5 meter van de rand van de dakopbouw ten opzichte van de gevel van het basisvolume aan alle zijden is vastgelegd, met uitzondering van de gedeelten waar de dakopbouw op een overkraging wordt aangebracht.
3. Bij besluit van 14 maart 2013 heeft de raad het besluit van 29 maart 2012 gewijzigd. Daarbij zijn aan de artikelen 4.2.1, 5.2.1 en 6.2.1 van de planregels zinsneden toegevoegd waarin wordt bepaald dat de totale lengte van de overkragende bebouwing ten hoogste 20 procent van de lengte van de gevel aan de zijde van het Korte Voorhout, respectievelijk 60 procent van de lengte van de gevel aan de zijde van de Gietkom en het verlengde daarvan, mag bedragen. Verder zijn aan de artikelen 3.2.1, 4.2.1, 5.2.1 en 6.2.1 onderdelen toegevoegd waaruit volgt dat het gezamenlijke bruto vloeroppervlak ten behoeve van kantoor dat in de verschillende bestemmingsvlakken wordt mogelijk gemaakt niet meer mag bedragen dan 15.000 m2. Voorts is op de verbeelding de ligging van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding-dakopbouw" zodanig aangepast dat de afstand tussen deze aanduiding en de grens van het bestemmingsvlak aan alle zijden 1,5 meter bedraagt. Ten slotte is aan artikel 3.2.1 een bepaling toegevoegd waaruit volgt dat, als zowel een dakopbouw als een overkraging wordt aangebracht, in afwijking van de verbeelding de dakopbouw mag doorlopen tot aan de buitengevel van de overkraging, zodanig dat de buitengevel van de overkraging en de rand van de dakopbouw in hetzelfde verticale vlak liggen.
4. Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb heeft het bezwaar of beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben. Gelet op deze bepaling zijn de beroepen van rechtswege mede gericht tegen het besluit van 14 maart 2013.
5. In de tussenuitspraak heeft de Afdeling onder 2.1. ten aanzien van het beroep van de Vereniging Buurtschap Centrum 2005 overwogen dat dat beroep niet is voorafgegaan door een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze, zoals dat is vereist. Verder is niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan de vereniging redelijkerwijs niet kan worden verweten dat zij geen zienswijze naar voren heeft gebracht. Gezien het voorgaande is het beroep van de Vereniging Buurtschap Centrum 2005 tegen het besluit van 29 maart 2012 niet-ontvankelijk. Omdat het ontvankelijkheidsgebrek uitsluitend is gerelateerd aan het inroepen van rechtsbescherming, is ook het van rechtswege ontstane beroep van de vereniging tegen het besluit van 14 maart 2013 niet-ontvankelijk. De Afdeling verwijst op dit punt naar haar uitspraak van 3 oktober 2012 in zaken 201110156/1/R4 en 201102331/1/R4, onder 3.2.
6. De VvE en Vrienden van Den Haag en Bond Heemschut hebben naar aanleiding van het besluit van 14 maart 2013 geen zienswijze ingediend. De Afdeling leidt hieruit af dat zij geen bezwaren hebben tegen dat besluit. De van rechtswege ontstane beroepen van de VvE en van de Vrienden van Den Haag en Bond Heemschut tegen het besluit van 14 maart 2013 zijn ongegrond.
7. Gezien hetgeen in de tussenuitspraak is overwogen zijn de beroepen van de VvE en van Vrienden van Den Haag en Bond Heemschut tegen het besluit van 29 maart 2012 gegrond, zodat het plan dient te worden vernietigd. De Afdeling ziet evenwel, gelet op het voorgaande, aanleiding de rechtsgevolgen van het besluit van 29 maart 2012 in stand te laten, doch niet voor zover uit het besluit van 14 maart 2013 andere rechtsgevolgen voortvloeien dan uit het besluit van 29 maart 2012.
8. De VvE en Vrienden van Den Haag en Bond Heemschut zijn ter zitting vertegenwoordigd door dezelfde rechtsbijstandsverlener. Nu hun beroepen zijn gericht tegen hetzelfde besluit en de daarin aangevoerde gronden grotendeels overeenkomen, worden de beroepen ingevolge artikel 3, eerste lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de toepassing van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van dat besluit beschouwd als één zaak. Dit in aanmerking genomen dient de raad ten aanzien van deze beroepen op hierna te melden wijze te worden veroordeeld in de proceskosten.
Ten aanzien van de Vereniging Buurtschap Centrum 2005 bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de beroepen van de vereniging Vereniging Buurtschap Centrum 2005 tegen de besluiten van de raad van de gemeente Den Haag van 29 maart 2012, nr. 29, en van 14 maart 2013,
nr. 26, niet-ontvankelijk;
II. verklaart de beroepen van de vereniging Vereniging van Eigenaars Smidswater 1 t/m 7e en van de vereniging Vereniging Vrienden van Den Haag en de vereniging Erfgoedvereniging Bond Heemschut tegen het besluit van de raad van de gemeente Den Haag van 29 maart 2012, nr. 29, gegrond;
III. vernietigt dat besluit;
IV. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven, doch niet voor zover uit het besluit van 14 maart 2013, nr. 26, andere rechtsgevolgen voortvloeien dan uit dat besluit;
V. verklaart de beroepen van de vereniging Vereniging van Eigenaars Smidswater 1 t/m 7e en van de vereniging Vereniging Vrienden van Den Haag en de vereniging Erfgoedvereniging Bond Heemschut tegen het besluit van de raad van de gemeente Den Haag van 14 maart 2013, nr. 26, ongegrond;
VI. veroordeelt de raad van de gemeente Den Haag tot vergoeding van de bij de vereniging Vereniging van Eigenaars Smidswater 1 t/m 7e, de vereniging Vereniging Vrienden van Den Haag en de vereniging Erfgoedvereniging Bond Heemschut opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 472,00 (zegge: vierhonderdtweeënzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
VII. gelast dat de raad van de gemeente Den Haag aan de vereniging Vereniging van Eigenaars Smidswater 1 t/m 7e en aan de vereniging Vereniging Vrienden van Den Haag en de vereniging Erfgoedvereniging Bond Heemschut het door hen betaalde griffierecht als volgt vergoedt:
- aan de vereniging Vereniging van Eigenaars Smidswater 1 t/m 7e € 310,00 (zegge: driehonderdtien euro);
- aan de vereniging Vereniging Vrienden van Den Haag en de vereniging Erfgoedvereniging Bond Heemschut € 310,00 (zegge: driehondertien euro), met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. M.A.A. Mondt-Schouten en mr. E. Helder, leden, in tegenwoordigheid van mr. T.A. Oudenaarden, ambtenaar van staat.
w.g. Polak w.g. Oudenaarden
voorzitter ambtenaar van staat
568.
Uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2013