ECLI:NL:RVS:2013:CA2893

Raad van State

Datum uitspraak
12 juni 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
201209878/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen tegemoetkoming in planschade door college van burgemeester en wethouders van Voorst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Voorst, waarbij aan [appellant sub 1] een tegemoetkoming in planschade van € 3.500,00 is toegekend. Dit besluit is genomen op 22 januari 2011 en is later door de rechtbank Zutphen, nevenzittingsplaats Zwolle, op 11 september 2012 vernietigd, waarbij de rechtbank oordeelde dat de tegemoetkoming verhoogd moest worden naar € 7.500,00. Tegen deze uitspraak hebben zowel [appellant sub 1], het college als de stichting Woningstichting IJsseldal Wonen hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 21 mei 2013 behandeld. De rechtbank had geoordeeld dat het planologische nadeel dat [appellant sub 1] ondervond door de toevoeging van een bankfunctie aan het nieuwe planologische regime, groter was dan door het college was vastgesteld. Het college betoogde echter dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat het planologische nadeel groter was dan in het advies van het Kenniscentrum voor Overheid en Bestuur (KOB) was vastgesteld. De Afdeling oordeelde dat het college zich in redelijkheid op het deskundigenoordeel van het KOB had kunnen baseren en dat er geen grond was voor het oordeel dat het onderzoek van het KOB niet zorgvuldig was uitgevoerd.

De Afdeling verklaarde het hoger beroep van het college gegrond en het hoger beroep van [appellant sub 1] ongegrond. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van [appellant sub 1] tegen het besluit van 1 juni 2011 werd ongegrond verklaard. Tevens werd bepaald dat het griffierecht dat door IJsseldal Wonen was betaald, aan haar werd terugbetaald.

Uitspraak

201209878/1/A2.
Datum uitspraak: 12 juni 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats], gemeente Voorst,
2. het college van burgemeester en wethouders van Voorst,
3. de stichting Woningstichting IJsseldal Wonen (hierna: IJsseldal Wonen), gevestigd te Twello, gemeente Voorst,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen, nevenzittingsplaats Zwolle, van 11 september 2012 in zaak nr. 12/666 in het geding tussen:
[appellant sub 1]
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 22 januari 2011 heeft het college aan [appellant sub 1] een tegemoetkoming in planschade van € 3.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente, toegekend.
Bij besluit van 1 juni 2011 heeft het college het door [appellant sub 1] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 september 2012 heeft de rechtbank het door [appellant sub 1] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat aan [appellant sub 1] een tegemoetkoming in planschade van € 7.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente, wordt toegekend en dat de uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1], het college en IJsseldal Wonen hoger beroep ingesteld.
[appellant sub 1] en het college hebben een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 mei 2013, waar [appellant sub 1], bijgestaan door drs. Y.H.G. Grutters en W.I. Dijkerman, het college, vertegenwoordigd door drs. ing. R. Mensink, werkzaam bij de gemeente, en IJsseldal Wonen, vertegenwoordigd door drs. ing. P. van der Dussen, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Op 1 juli 2008 is de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) ingetrokken en is de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) in werking getreden.
2. Ingevolge artikel 6.1, eerste lid, van de Wro kennen burgemeester en wethouders degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in het tweede lid genoemde oorzaak, op aanvraag een tegemoetkoming toe, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd.
3. Voor de beoordeling van een aanvraag om een tegemoetkoming in planschade dient te worden onderzocht of de aanvrager als gevolg van de desbetreffende wijziging van het planologische regime in een nadeliger positie is komen te verkeren en ten gevolge daarvan schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient de desbetreffende wijziging, waarvan gesteld wordt dat deze planschade heeft veroorzaakt, te worden vergeleken met het oude planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, maar hetgeen maximaal op grond van het oude planologische regime kon worden gerealiseerd, ongeacht of verwezenlijking heeft plaatsgevonden. Slechts ingeval realisering van de maximale mogelijkheden met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten, kan aanleiding bestaan om van dit uitgangspunt af te wijken.
4. Bij besluit van 22 mei 2007 heeft het college met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de WRO vrijstelling van de bepalingen van het ter plaatse geldende bestemmingsplan verleend ten behoeve van het oprichten van een gebouw met een gezondheidscentrum en appartementen op de hoek van de Wolterkampsweg en de Leliestraat te Terwolde (hierna: het gebouw). De woningstichting Goed Wonen, initiatiefnemer van het bouwproject en rechtsvoorganger van IJsseldal Wonen, heeft met de gemeente een overeenkomst gesloten, waarbij zij zich heeft verbonden eventuele door het college toe te kennen vergoedingen van planschade voor haar rekening te nemen.
5. Op 17 mei 2010 heeft [appellant sub 1], die sinds 17 september 1987 eigenaar van de woning aan de [locatie] te [plaats] (hierna: de woning) is, het college verzocht om een tegemoetkoming in de planschade die hij stelt te hebben geleden als gevolg van het besluit van 22 mei 2007. Daartoe heeft hij aangevoerd dat het uitzicht vanuit de woning is aangetast, dat de privacy in de woning evenzeer is aangetast en dat de overlast is toegenomen, onder andere door het gebruik van de geldautomaat aan de buitenzijde van het gebouw. Voorts heeft hij, onder verwijzing naar een taxatierapport van Rodenburg Makelaars Deventer (hierna: Rodenburg), aangevoerd dat de waarde van de woning van € 284.000,00 naar € 259.000,00 is gedaald.
6. Het college heeft advies gevraagd aan het Kenniscentrum voor Overheid en Bestuur (hierna: het KOB). Bij definitief advies van 8 februari 2011 heeft het KOB een vergelijking tussen de planologische mogelijkheden van het oude en het nieuwe planologische regime gemaakt. In het advies is uiteengezet dat [appellant sub 1] door het besluit van 22 mei 2007 in een licht nadeliger positie is komen te verkeren en dat de waarde van de woning ten tijde van de inwerkingtreding van dat besluit op 11 juni 2007 (hierna: de peildatum) van € 260.000,00 naar € 256.500,00 gedaald. Voorts is in dit advies uiteengezet dat het taxatierapport van Rodenburg op onjuiste uitgangspunten berust.
Het college heeft het advies van het KOB aan het besluit van 22 februari 2011 ten grondslag gelegd.
7. In bezwaar heeft [appellant sub 1] een taxatierapport van Adfinis Makelaars (hierna: Adfinis) overgelegd. Volgens dat rapport is de waarde van de woning op de peildatum van € 267.500,00 naar € 255.000,00 gedaald.
In het besluit van 1 juni 2011 heeft het college uiteengezet dat en waarom aan dat rapport niet de door [appellant sub 1] gewenste betekenis kan worden toegekend.
8. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte onder verwijzing naar een overzicht van het aantal pintransacties in mei 2012 heeft overwogen dat het planologische nadeel, dat [appellant sub 1] als gevolg van de toegevoegde bankfunctie ondervindt, groter is dan door het KOB is vastgesteld, zodat het bedrag van de waardevermindering van de woning te laag is vastgesteld. Daartoe voert het college aan dat niet is gebleken van gebreken in het advies van het KOB van 8 februari 2011 en dat de rapporten van Rodenburg en Adfinis niet aan de in de jurisprudentie gestelde eisen voldoen.
8.1. Uit bladzijde 16 van genoemd advies blijkt dat, bij de vergelijking tussen de gebruiksmogelijkheden van het oude en het nieuwe planologische regime, rekening is gehouden met de omstandigheid dat de geldautomaat in beginsel 7 dagen per week en 24 uur per dag in gebruik is, zodat hiervan een continue publieksaantrekkende werking kan uitgaan. In dit verband is in het advies vermeld dat het gebruik van een geldautomaat door passanten vaak gepaard gaat met aan- en afrijdend autoverkeer en kort parkeren, al dan niet met stationair draaiende motor, en dat dit met name in de avonduren en weekeinden, wanneer het gezondheidscentrum gesloten is, een nadelig effect op de directe woon- en leefomgeving heeft in de vorm van geluids- en lichthinder en extra inkijk in de voorzijde van de woning.
Dit deskundigenoordeel, dat aan de besluitvorming ten grondslag is gelegd, kan, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer bij uitspraak van 25 juli 2012 in zaak nr. 201109957/1), door de rechter slechts terughoudend worden getoetst. De maatstaf bij de te verrichten toetsing is niet de eigen waardering door de rechter van de toename van de gebruiksintensiteit, maar de vraag of grond bestaat voor het oordeel dat het college, gelet op de motivering van het advies, zich bij de besluitvorming niet in redelijkheid op dat deskundigenoordeel heeft kunnen baseren. Dit laat onverlet dat de besluitvorming dient te voldoen aan de eisen die door het recht aan met name de zorgvuldigheid en de motivering worden gesteld en dat de rechter de besluitvorming daaraan dient te toetsen.
In dit geval bestaat geen grond voor het oordeel dat het onderzoek van het KOB niet op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat het college, door de besluitvorming mede te baseren op het deskundigenoordeel over de waardering van de toename van de gebruiksintensiteit, in strijd met artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht heeft gehandeld. In dit verband is van belang dat inzichten van een deskundige in een geval als dit zijn gebaseerd op diens kennis en ervaring en dat een nadere toelichting op deze inzichten niet in alle gevallen kan worden verlangd. Wel dient de gedachtegang duidelijk en voldoende controleerbaar te zijn en dient het verslag van het onderzoek voldoende basis te bieden voor verdere besluitvorming. Aan deze eisen is in dit geval voldaan. In het advies van 8 februari 2011 is voldoende inzichtelijk gemaakt dat het besluit van 22 mei 2007 slechts in beperkte mate tot een relevante toename van de gebruiksintensiteit zal leiden.
[appellant sub 1] heeft geen deskundigenrapport overgelegd waarin de door het KOB gemaakte vergelijking tussen de planologische mogelijkheden van het oude en het nieuwe planologische regime gemotiveerd is bestreden. Dat hij het met dit onderdeel van het advies niet eens is en kritische kanttekeningen erbij heeft geplaatst, betekent niet dat het door het KOB verrichte onderzoek onzorgvuldig of onvolledig is geweest en dat het college de aan dat onderzoek verbonden conclusie wat betreft de planologische gevolgen van het besluit van 22 mei 2007 niet in redelijkheid aan de besluitvorming ten grondslag had mogen leggen.
Het betoog slaagt.
9. Het hoger beroep van het college is gegrond.
10. [appellant sub 1] betoogt dat de rechtbank de tegemoetkoming in planschade op een te laag bedrag heeft vastgesteld. Gelet op hetgeen hierna wordt overwogen, faalt dat betoog.
11. Het hoger beroep van [appellant sub 1] is ongegrond.
12. IJssel Wonen betoogt dat de rechtbank de tegemoetkoming in planschade op een te hoog bedrag heeft vastgesteld.
12.1. IJssel Wonen is door de aangevallen uitspraak in een nadeliger positie komen te verkeren. Omdat haar betoog tot die nadeliger positie is te herleiden, kan zij in hoger beroep worden ontvangen. Gelet op hetgeen hierna wordt overwogen, slaagt dat betoog.
13. Het hoger beroep van IJssel Wonen is gegrond.
14. Gelet op het voorgaande, dient de aangevallen uitspraak te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het door [appellant sub 1] tegen het besluit van 1 juni 2011 ingestelde beroep ongegrond verklaren.
Daartoe is in de eerste plaats van belang dat de rechtbank heeft overwogen dat het planologische nadeel het gevolg van de toegevoegde bankfunctie is en dat de overige onderdelen van het nieuwe planologische regime niet tot schade hebben geleid. Omdat de rechtbank hiermee uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een oordeel over de beroepsgronden over die onderdelen van dat regime heeft gegeven, waartegen in hoger beroep niet is opgekomen, dient van dit oordeel rechtens te worden uitgegaan en vallen deze beroepsgronden thans buiten het geding.
In het in beroep aangevoerde is voorts geen grond te vinden voor het oordeel dat het college de aan [appellant sub 1] verleende tegemoetkoming in planschade op een te laag bedrag heeft vastgesteld. Aan het taxatierapport van Rodenburg kan in dit verband niet de door [appellant sub 1] gewenste waarde worden toegekend, omdat dat rapport, anders dan dat van Adfinis, niet van de door KOB gemaakte vergelijking tussen het oude en het nieuwe planologische regime uitgaat en niet de waarden van de woning op de peildatum vermeldt. Dat de taxatie van Adfinis van deze waarden afwijkt van die van het KOB, betekent niet dat het door het KOB opgestelde advies onjuist is, reeds omdat het verschil binnen in beginsel aanvaardbare marges valt.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
16. Redelijke toepassing van artikel 54, eerste lid, van de Wet op de Raad van State, zoals die bepaling ten tijde van belang luidde, brengt met zich dat het door IJssel Wonen in hoger beroep betaalde griffierecht door de secretaris van de Raad van State aan haar wordt terugbetaald.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep van [appellant sub 1] ongegrond;
II. verklaart de hoger beroepen van het college van burgemeester en wethouders van Voorst en de stichting Woningstichting IJsseldal Wonen gegrond;
III. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zutphen, nevenzittingsplaats Zwolle, van 11 september 2012 in zaak nr. 12/666;
IV. verklaart het door [appellant sub 1] bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond;
V. gelast dat de secretaris van de Raad van State aan de stichting Woningstichting IJsseldal Wonen het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 466,00 (zegge: vierhonderdzesenzestig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. C.H.M. van Altena en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, ambtenaar van staat.
w.g. Polak w.g. Hazen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2013
452.