201100033/1/R4.
Datum uitspraak: 12 juni 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. de gemeente Pijnacker-Nootdorp,
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
3. [appellant sub 3], wonend te [woonplaats],
appellanten,
de raad van de gemeente Den Haag,
verweerder.
Bij besluit van 2 december 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Ypenburg-Nootdorp, eerste herziening van de tweede herziening (deelplan 19)" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben de gemeente Pijnacker-Nootdorp, [appellant sub 2] en [appellant sub 3] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht. De gemeente Pijnacker-Nootdorp, [appellant sub 2], [appellant sub 3] en de raad hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.
[appellant sub 3] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 maart 2012, waar de gemeente Pijnacker-Nootdorp, vertegenwoordigd door mr. R. Lever, advocaat te Leiden, [appellant sub 2], vertegenwoordigd door mr. P.I.M. Houniet, [appellant sub 3], bijgestaan door mr. M. Woestenenk, advocaat te Zuidplas, en A.J. Snethlage, en de raad, vertegenwoordigd door drs. M. Houtman, werkzaam bij de gemeente, en ir. W. de Haan, werkzaam bij Grontmij, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting Dura Bouw Leidschendam B.V., vertegenwoordigd door mr. D.A. Cleton, en het Hoogheemraadschap Delfland (hierna: het Hoogheemraadschap), vertegenwoordigd door mr. T. Dreessen, J.J. Oostervink en J.B. Fritz, allen werkzaam bij het Hoogheemraadschap, als partijen gehoord.
Bij tussenuitspraak van 1 augustus 2012 in zaak nr. 201100033/1/T1/R4 (hierna: de tussenuitspraak) heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 26 weken na de verzending van de tussenuitspraak het daarin omschreven gebrek in het besluit van 2 december 2010 te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.
Bij brief van 24 januari 2013 heeft de raad te kennen gegeven het gebrek in het besluit van 2 december 2010 te hebben hersteld.
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld hun zienswijzen over de wijze waarop het gebrek is hersteld naar voren te brengen. [appellant sub 3] heeft daarvan gebruik gemaakt.
De raad en het Hoogheemraadschap hebben gezamenlijk nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.
Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Het beroep van de gemeente Pijnacker-Nootdorp
1. Gelet op hetgeen in de tussenuitspraak onder 2.5.1 is overwogen, is het beroep van de gemeente Pijnacker-Nootdorp ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 2]
2. Gelet op hetgeen in de tussenuitspraak onder 2.7.1 is overwogen, is het beroep van [appellant sub 2] ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 3]
3. Bij de tussenuitspraak heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 26 weken na de verzending van de tussenuitspraak met inachtneming van hetgeen in rechtsoverweging 2.6.3 is overwogen, de planregeling voor het plandeel met de bestemming "Wonen 2" en de dubbelbestemming "Waterstaat-waterkering" alsnog toereikend te motiveren dan wel een gewijzigde planregeling vast te stellen voor dit plandeel.
In rechtsoverweging 2.6.3 van de tussenuitspraak heeft de Afdeling onder meer overwogen dat volgens het deskundigenbericht de waterkering niet de hoofdoorzaak is van de wateroverlast die enkele malen per jaar ontstaat in de tuinen van Gooland, maar het opschuiven van de aarden wal, die als waterkering is bestemd, daarin wel wordt vermeld als één van de mogelijke maatregelen ter voorkoming van de wateroverlast. Nu de raad zich bij de vaststelling van het plan uitsluitend heeft gebaseerd op de conclusie van het onderzoeksrapport van Grontmij dat de wateroverlast in het geheel niet wordt veroorzaakt door de aarden wal, heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling geen blijk gegeven van een gemotiveerde eigen afweging over de vraag of de aanwezigheid van de waterkering op de in het plan voorziene locatie, gelet op de belangen van omwonenden bij een vanuit waterhuishoudkundig oogpunt goed woon- en leefklimaat, aanvaardbaar is.
4. Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de raad bij brief van 24 januari 2013 het besluit van 2 december 2010 nader gemotiveerd.
De raad stelt zich op het standpunt dat de aanwezigheid van de waterkering op de in het plan voorziene locatie, gelet op de belangen van omwonenden bij een vanuit waterhuishoudkundig oogpunt goed woon- en leefklimaat, aanvaardbaar is.
In de brief van 24 januari 2013 heeft de raad daartoe aangevoerd dat uit analyse met het door het Hoogheemraadschap opgestelde en gewijzigde grondwatermodel blijkt dat de waterkering hooguit een grondwaterstijging van enkele centimeters ter plaatse van Gooland kan hebben veroorzaakt indien er geen goed werkende drainage aanwezig is in Gooland; bij een goed werkend drainagesysteem zijn de effecten op de grondwaterstand zelfs nihil. Het effect op de grondwaterstand van de eventuele verdichting van de bodem ten gevolge van de aanleg van de waterkering is volgens de raad te gering om de overlast te verklaren. De raad verwijst daarbij naar notities van het Hoogheemraadschap van 22 januari 2013 en 25 mei 2011. Voorts blijkt volgens de raad uit nader onderzoek van Grontmij, waarvan de resultaten zijn opgenomen in een notitie van 14 januari 2013, dat een combinatie van afstromend water van de weg als gevolg van hoogteverschil, een - onder meer door slibvorming - slecht werkende en sterk verouderde drainage en een geringe infiltratiecapaciteit van de bodem de oorzaak vormen van de plasvorming in de tuinen van de lager gelegen percelen in Gooland die zich bij hevige neerslag voordoet. De problemen kunnen volgens de raad worden opgelost door het vervangen van de drainage en het ophogen van de diepere delen van de tuinen.
5. [appellant sub 3] kan zich niet met de nadere motivering van de raad verenigen.
[appellant sub 3] betoogt allereerst dat op grond van de recent door Grontmij uitgevoerde hoogtemetingen niet langer kan worden aangenomen dat de aarden wal slechts voor een beperkte stijging van het grondwater zorgt. Volgens hem blijkt uit de hoogtemetingen en recent aangeleverde grondwaterpeilen dat niet alleen grondwater afkomstig van Gooland, maar ook grondwater van het aangrenzende gebied Ypenburg naar de Gooland-sloot afstroomt. Verder is het hydraulisch profiel van de waterloop volgens hem te klein. Ook blijkt volgens [appellant sub 3] uit de hoogtemetingen dat de aarden wal meer is nagezakt dan vooraf was berekend, waardoor de waterdoorlatendheid van de ondergrond verder afneemt.
Daarnaast betoogt [appellant sub 3] dat het Hoogheemraadschap het grondwatermodel weliswaar naar aanleiding van eerdere opmerkingen van adviesbureau Landslide heeft aangepast, maar daarbij twee belangrijke aanbevelingen niet heeft opgevolgd. In de eerste plaats is volgens [appellant sub 3] het effect van grotere buien op de grondwaterpeilen in Gooland niet doorgerekend, maar is slechts uitgegaan van het gemiddelde neerslagoverschot van 3,5 mm per dag. Daarnaast zijn de berekeningen volgens [appellant sub 3] ten onrechte met een stationair spreadsheetmodel gemaakt. Volgens hem is een dergelijk model in dit geval ontoereikend om betrouwbare berekeningen te kunnen maken en voorspellingen te kunnen doen.
[appellant sub 3] stelt verder dat eerdere maatregelen om de waterlast op te lossen ineffectief zijn gebleken. De door de raad voorgestelde nieuwe maatregelen, te weten het verticuteren van de tuinen, het ophogen van de tuinen en het vervangen van de drainage, zijn volgens hem evenmin effectief. Volgens [appellant sub 3] dient de aarden wal daarom te worden opgeschoven om de wateroverlast te beëindigen. Ook heeft de aarden wal volgens hem niet de vereiste vormgeving. Hierdoor ontstaan volgens [appellant sub 3] aanvullende hydrologische problemen.
6. De raad heeft, samen met het Hoogheemraadschap, een reactie op de zienswijze van [appellant sub 3] gegeven.
Met betrekking tot het profiel van de watergang stelt hij dat de door [appellant sub 3] bedoelde profielafmetingen gelden voor nieuw te graven watergangen, maar niet voor bestaande watergangen zoals de sloot langs Gooland. Het profiel van die sloot voldoet volgens hem ruimschoots aan de afmetingen die in de legger van het Hoogheemraadschap zijn vastgelegd. Daarnaast stelt de raad dat de afvoercapaciteit van de sloot en de duikers voldoende is. Met betrekking tot het grondwaterpeil stelt hij dat het feit dat het grondwaterpeil in de peilbuizen GL1 en GL2 hoger ligt dan het gemiddelde waterpeil in de sloot langs Gooland en de Fregatsingel - de zogenoemde opbolling van de grondwaterspiegel tussen watergangen - een normaal verschijnsel is. Dit verschijnsel trad volgens de raad ook voor de aanleg van de aarden wal al op.
Voor zover [appellant sub 3] heeft gesteld dat de waterkering niet aan het vergunde profiel voldoet, stelt de raad dat de aarden wal op een later moment in het vereiste profiel van de waterkering zal worden gebracht.
Voorts bestrijdt de raad de stelling uit het onderzoeksrapport van Fugro dat de ondergrond onder de aarden wal voor een belangrijk deel bestaat uit veen en klei. Uit boringen is gebleken dat zich geen veen onder de aarden wal bevindt; het plangebied is gelegen in een ontveende polder. De samendrukbaarheid van de ondergrond is dan ook geringer dan [appellant sub 3] stelt, aldus de raad.
De raad stelt dat Landslide in zijn opmerkingen over het spreadsheetmodel ten onrechte een bui van beperkte duur van 10 mm vergelijkt met een neerslagintensiteit met onbeperkte duur. Een constante neerslagintensiteit van 10 mm per etmaal betekent een neerslagoverschot van 3650 mm per jaar en is volgens de raad niet realistisch; volgens de raad kon daarom van een stationaire berekening worden uitgegaan.
Verder blijkt volgens de raad uit metingen van [appellant sub 3] dat de grondwaterstand in situaties waarin het water in zijn tuin op het maaiveld staat, niet tot aan het maaiveld is gestegen. Het water op het maaiveld kan daarom volgens de raad niet door hoge grondwaterstanden worden verklaard. Dit volgt volgens hem uit de metingen van de grondwaterstand op de dag na het optreden van wateroverlast.
De raad stelt voorts dat het nieuwe drainagesysteem dat elders in Gooland is aangelegd goed functioneert en het overtollige water snel afvoert. Dit wordt volgens hem bevestigd door het deskundigenbericht van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening.
7. Naar het oordeel van de Afdeling kan er op grond van hetgeen de raad in zijn nadere motivering naar voren heeft gebracht van worden uitgegaan dat de aanwezigheid van de waterkering slechts een gering effect heeft op de grondwaterstand ter plaatse van Gooland. Dit is reeds het geval bij de huidige vormgeving van de aarden wal, die bovendien volgens de raad nog zal worden aangepast aan het vereiste profiel van de waterkering. Anders dan [appellant sub 3] heeft betoogd, is voorts niet gebleken dat het hydrologisch profiel van de watergang niet aan de daarvoor geldende eisen voldoet. Ook is niet aannemelijk geworden dat de verdichting van de bodem onder de aarden wal een zodanig effect op de doorlatendheid van de bodem heeft als [appellant sub 3] stelt. Op grond van hetgeen de raad en het Hoogheemraadschap in hun reactie hebben gesteld, kan naar het oordeel van de Afdeling worden aangenomen dat onder de aarden wal geen veen in de bodem aanwezig is en dat de bodem onder de aarden wal daarom minder wordt samengedrukt dan [appellant sub 3] heeft gesteld.
Voorts heeft de raad aannemelijk gemaakt dat de - geringe - stijging van de grondwaterstand hooguit in beperkte mate bijdraagt aan het optreden van wateroverlast in de tuinen van Gooland. Daarbij is naar het oordeel van de Afdeling onder meer van belang dat uit de metingen van [appellant sub 3] geen verhoging van de grondwaterstand tot maaiveldniveau naar voren komt op de dagen nadat water op het maaiveld is geconstateerd. Niet gebleken is dat de stelling van de raad dat de grondwaterstand slechts langzaam daalt en daarom op de dagen waarop de wateroverlast in de tuin van [appellant sub 3] is geconstateerd niet veel hoger kan zijn geweest dan op de dagen van de metingen zelf, onjuist is.
De Afdeling acht het voorts door de raad voldoende aannemelijk gemaakt dat andere oorzaken een belangrijkere bijdrage leveren aan het ontstaan van de wateroverlast, waaronder met name een verouderd en slecht onderhouden drainagesysteem in Gooland en de lage ligging van het perceel van [appellant sub 3] ten opzichte van de omliggende percelen. In hetgeen [appellant sub 3] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling bovendien geen grond voor het oordeel dat de raad bij de doorrekeningen van de effecten van neerslag niet van de juiste invoergegevens is uitgegaan.
Gelet hierop en gelet op het feit dat de wateroverlast slechts enkele keren per jaar, bij extreme neerslag, optreedt en zich beperkt tot de tuin, heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de aanwezigheid van de waterkering op deze plaats, gelet op een vanuit waterhuishoudkundig oogpunt aanvaardbaar woon- en leefklimaat op het perceel van [appellant sub 3], aanvaardbaar is. De Afdeling benadrukt daarbij dat een goede ruimtelijke ordening niet vereist dat geen enkele wateroverlast mag optreden op het perceel van [appellant sub 3] . Na afweging van alle belangen, waaronder ook het belang van de aanwezigheid van de waterkering ten behoeve van de daarachter gelegen woningen in Ypenburg, kan in dit geval enige hinder aanvaardbaar worden geacht.
Met betrekking tot het betoog van [appellant sub 3] dat andere maatregelen ter voorkoming of beperking van wateroverlast niet effectief zijn gebleken, overweegt de Afdeling het volgende. Niet is gebleken dat verbetering of vervanging van de drainage op deze plaats al eerder heeft plaatsgevonden. Nu uit de stukken blijkt dat vervanging van de drainage elders in Gooland tot verbetering van de waterhuishoudkundige situatie heeft geleid, kan niet op voorhand worden aangenomen dat deze maatregel ongeschikt is om de wateroverlast op het perceel van [appellant sub 3] te verhelpen. Voor zover [appellant sub 3] heeft betoogd dat de waterkering moet worden verplaatst, komt voorts belang toe aan het feit dat de aarden wal reeds geruime tijd op deze plaats aanwezig is.
8. Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de raad met de nadere motivering in de brief van 24 januari 2013 het gebrek in het besluit van 2 december 2010 heeft hersteld.
9. Gelet op hetgeen in de tussenuitspraak onder 2.6.3 is overwogen, is het besluit van 2 december 2010, voor zover het de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Wonen 2" en de dubbelbestemming "Waterstaat-waterkering" betreft, in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep van [appellant sub 3] tegen het besluit van 2 december 2010 is gegrond. Het besluit van 2 december 2010 dient te worden vernietigd, voor zover het de vaststelling van voornoemd plandeel betreft.
Gelet op hetgeen hiervoor onder 7 en 8 is overwogen, ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, zoals dat luidde ten tijde van belang, te bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in zoverre in stand blijven.
10. De raad dient ten aanzien van [appellant sub 3] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Wat betreft de kosten die zijn gemaakt voor aan [appellant sub 3] uitgebrachte deskundigenrapporten overweegt de Afdeling dat de kosten van een deskundige redelijkerwijs zijn gemaakt indien het inroepen van die deskundige redelijk was en de deskundigenkosten zelf redelijk zijn. Voor de vergoeding van de kosten van het opstellen van een deskundigenrapport hanteert de Afdeling een forfaitair bedrag van € 50,00 per uur. Blijkens de stukken zijn aan het opstellen van de deskundigenrapporten van Landslide en Fugro 45 onderscheidenlijk 7 uren besteed. Het te vergoeden bedrag voor het opstellen van deze deskundigenrapporten bedraagt derhalve € 2.600,00.
Ten aanzien van de gemeente Pijnacker-Nootdorp en [appellant sub 2] bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 3] gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Den Haag van 2 december 2010, kenmerk 142, voor zover het de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Wonen 2" en de dubbelbestemming "Waterstaat-waterkering" betreft;
III. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit, voor zover vernietigd, in stand blijven;
IV. verklaart de beroepen van de gemeente Pijnacker-Nootdorp en [appellant sub 2] ongegrond;
V. veroordeelt de raad van de gemeente Den Haag tot vergoeding van bij [appellant sub 3] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 4.016,00 (zegge: vierduizend zestien euro), waarvan € 1.416,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat de raad van de gemeente Den Haag aan [appellant sub 3] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. Teuben, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Teuben
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2013