201302962/2/A1.
Datum uitspraak: 6 juni 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoeker A], [verzoeker B] en [verzoekster C] (hierna: tezamen en in enkelvoud: [verzoeker]), wonend te Woudenberg,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 1 maart 2013 in zaak nr. 12/2716 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Woudenberg.
Bij afzonderlijke besluiten van 24 april 2012 heeft het college [verzoeker] onder het opleggen van een dwangsom gelast de bewoning in het bedrijfspand op het perceel [locatie] te Woudenberg voor 1 augustus 2012 te (laten) beëindigen en beëindigd te houden.
Bij besluit van 23 mei 2012 heeft het college het verzoek van [verzoeker] toegewezen om de begunstigingstermijn op te schorten tot zes weken nadat het college een besluit op het door [verzoeker] gemaakte bezwaar heeft genomen.
Bij besluit van 25 juli 2012 heeft het college het door [verzoeker] tegen de besluiten van 24 april 2012 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 14 augustus 2012 heeft het college het verzoek van [verzoeker] toegewezen om de begunstigingstermijn op te schorten tot zes weken nadat de rechtbank uitspraak heeft gedaan op het door [verzoeker] ingestelde beroep.
De rechtbank heeft het door [verzoeker] tegen het besluit van 25 juli 2012 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 24 april 2013 heeft het college, voor zover thans van belang, het verzoek van [verzoeker] om de begunstigingstermijn op te schorten tot de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak heeft gedaan op het door [verzoeker] ingestelde hoger beroep, afgewezen.
[verzoeker] heeft de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 23 mei 2013, waar [verzoeker A] en [verzoeker B], beiden bijgestaan door mr. L. Bolier, en het college, vertegenwoordigd door D. J. Roelofs, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het verzoek van [verzoeker] strekt tot schorsing van de besluiten van 24 april 2012, 23 mei 2012, 25 juli 2012, 14 augustus 2012 en 24 april 2013 teneinde te voorkomen dat er dwangsommen worden verbeurd voordat de Afdeling uitspraak in de bodemprocedure heeft gedaan.
3. De vraag of de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat [verzoeker] niet kan worden gevolgd in zijn stelling dat hij vanwege de in 1987 verleende bouwvergunning niet kan worden aangeschreven op basis van de gebruiksbepaling van het thans geldende bestemmingsplan en dat het beroep van [verzoeker] op het vertrouwensbeginsel er in dit geval niet toe kan leiden dat het belang van [verzoeker] bij het behoud van de mogelijkheid van bewoning van het pand zwaarwegender moeten worden geacht dan het belang van het college bij handhaving, leent zich gelet op zowel de juridische als de feitelijke complexiteit ervan beter voor behandeling in de bodemprocedure. Gelet op de van belang zijnde feiten en de in geding zijnde belangen ziet de voorzitter aanleiding om, in afwachting van de behandeling van het hoger beroep door de Afdeling, de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
4. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Woudenberg van 24 april 2013, met kenmerk 113194, 16 augustus 2012, met kenmerk 97066, 25 juli 2012, met kenmerk 100532, 23 mei 2012, met kenmerk 97956, en de afzonderlijke besluiten van 24 april 2012, beide met kenmerk 91514;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Woudenberg tot vergoeding van bij [verzoeker A], [verzoeker B] en [verzoekster C] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 944,00 (zegge: negenhonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Woudenberg aan [verzoeker A], [verzoeker B] en [verzoekster C] het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 239,00 (zegge: tweehonderdnegenendertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. van Leeuwen, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Van Leeuwen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2013