ECLI:NL:RVS:2013:CA2835

Raad van State

Datum uitspraak
3 juni 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
201304697/2/V4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak

In deze zaak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel door de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel op 17 februari 2012. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, heeft op 25 april 2013 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en het besluit van de minister vernietigd, maar de rechtsgevolgen daarvan in stand gelaten. De vreemdeling heeft vervolgens de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, zodat zij niet zou worden uitgezet voordat er op het hoger beroep was beslist en om opvang en verstrekkingen te ontvangen gedurende deze periode.

De voorzitter heeft overwogen dat het besluit van 17 februari 2012 uitvoerbaar is en dat er een maatregel van bewaring is opgelegd aan de vreemdeling. Dit levert echter geen spoedeisend belang op voor het treffen van een voorlopige voorziening, omdat niet duidelijk is wanneer de uitzetting zal plaatsvinden. De voorzitter gaat ervan uit dat de gemachtigde van de vreemdeling tijdig geïnformeerd zal worden over de uitzetting, indien deze daadwerkelijk plaatsvindt. Ook het verzoek om opvang en verstrekkingen werd afgewezen, omdat de maatregel van bewaring dit niet toelaat.

Uiteindelijk heeft de voorzitter het verzoek van de vreemdeling als kennelijk ongegrond afgewezen en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 3 juni 2013 door mr. C.J. Borman, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, ambtenaar van staat.

Uitspraak

201304697/2/V4.
Datum uitspraak: 3 juni 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
[vreemdeling],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 25 april 2013 in zaak nr. 12/8943 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 17 februari 2012 heeft de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen.
Bij uitspraak van 25 april 2013 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen daarvan geheel in stand blijven.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld.
Voorts heeft de vreemdeling de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1. De vreemdeling heeft de voorzitter verzocht bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat zij niet wordt uitgezet voordat op het hoger beroep is beslist en dat haar gedurende die periode opvang en verstrekkingen worden geboden.
2. Dat het besluit van 17 februari 2012 voor uitvoering vatbaar is en aan de vreemdeling een maatregel van bewaring is opgelegd, levert echter geen spoedeisend belang als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb op. Bij dit oordeel is betrokken dat op dit moment niet duidelijk is dat en zo ja, op welke termijn uitzetting zal plaatsvinden. Indien de uitzetting van de vreemdeling daadwerkelijk wordt geëffectueerd, gaat de voorzitter er van uit dat - de gemachtigde van - de vreemdeling hierover tijdig zal worden geïnformeerd. Voor zover het verzoek voorts strekt tot het verkrijgen van opvang en verstrekkingen, bestaat evenmin spoedeisend belang, omdat dit er niet toe kan leiden dat hem opvang en verstrekkingen worden geboden, nu aan de vreemdeling een maatregel van bewaring is opgelegd.
3. Het verzoek dient als kennelijk ongegrond te worden afgewezen.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, ambtenaar van staat.
w.g. Borman w.g. Van Loo
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2013
418-775.