201207974/1/A1.
Datum uitspraak: 5 juni 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant] en anderen, wonend te Utrecht,
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 5 juli 2012 in zaak nr. 11/3119 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht.
Bij besluit van 10 maart 2011 heeft het college aan [vergunninghouder] omgevingsvergunning verleend voor een uitbreiding van het hoofdgebouw en een balkon aan de achterzijde van de woning op het perceel [locatie] te Utrecht (hierna: het perceel).
Bij besluit van 3 augustus 2011 heeft het college het door [appellant] en anderen daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 juli 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] en anderen daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant] en anderen hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [vergunninghouder] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 mei 2013, waar [2 appellanten], en het college, vertegenwoordigd door mr. H.P. de Keijzer, advocaat te Utrecht, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghouder] gehoord.
1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Vogelenbuurt en Tuinwijk" rust op het perceel de bestemming "Woondoeleinden" met de aanduiding "2".
Ingevolge artikel 1, derde lid, van de planvoorschriften is een aan- en uitbouw een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.
Ingevolge het veertigste lid, is een hoofdgebouw een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
Ingevolge artikel 7, vierde lid, gelden voor het bouwen van hoofdgebouwen de volgende bepalingen:
a. de gebouwen mogen uitsluitend binnen de op de plankaart aangegeven bouwvlak worden gebouwd;
b. het aantal bouwlagen mag niet meer bedragen dan op de plankaart is aangegeven;
c. de afdekking van een hoofdgebouw zoals deze bestaat op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan, mag niet worden gewijzigd;
d. de gebouwen mogen worden onderkelderd;
e. de hoogte van een souterrain bedraagt maximaal 1,2 m boven het (straat)peil of zoveel hoger als bestaand op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan;
f. en het bepaalde in hoofdstuk II.
Ingevolge het vijfde lid, onder f, mag de (bouw)hoogte van een aanbouw niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, vermeerderd met 0,25 m.
Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) wordt een aanvraag voor zover deze betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, geweigerd indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan.
2. [appellant] en anderen betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college ten onrechte omgevingsvergunning heeft verleend. Hiertoe voeren zij aan dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, nu het bouwplan voorziet in een aanbouw over twee lagen. Voorts voeren zij aan dat de plankaart een aantal fouten bevat, waaronder de omvang van het bouwvlak. Verder is het bouwplan in strijd met redelijke eisen van welstand, omdat uit het welstandsadvies blijkt dat de stedenbouwkundige nadelen zijn genegeerd. Ook is hun onvoldoende gelegenheid geboden om een contra-expertise in te dienen. Ten slotte voeren [appellant] en anderen aan dat de verlening van de omgevingsvergunning niet mede een vergunning voor het splitsen van de woning omvat.
2.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld, dat het bouwplan een uitbreiding van het hoofdgebouw betreft. Blijkens de bouwtekeningen gaat de toegevoegde ruimte een geheel vormen met de reeds aanwezige verblijfsruimten op de begane grond en de eerste verdieping van het hoofdgebouw. De toegevoegde ruimte gaat bouwkundig geheel op in het hoofdgebouw en is niet te onderscheiden van het hoofdgebouw. Dat het bouwplan door partijen bij aanvang een 'aanbouw' is genoemd doet hier niet aan af, nu op het bouwplan als aangevraagd dient te worden beslist.
Verder heeft de rechtbank terecht overwogen dat het bouwplan past binnen het bouwvlak, aangegeven op de plankaart. Voor de door [appellant] en anderen voorgestane toetsing van het bestemmingsplan is, in het kader van een procedure die is gericht tegen een besluit over de verlening van een omgevingsvergunning, geen plaats.
De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat het bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan.
2.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 24 oktober 2012, in zaak nr. 201200142/1/A1) mogen burgemeester en wethouders aan een welstandsadvies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Tenzij het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont, dat burgemeester en wethouders het niet, of niet zonder meer, aan zijn oordeel over de welstand ten grondslag hebben mogen leggen, behoeft het overnemen van een welstandsadvies in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders, indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundige, dan wel gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota in acht te nemen criteria.
Het college heeft aan de verlening van de omgevingsvergunning onder meer het aanvullend advies van de Commissie Welstand en Monumenten Oost (hierna: de welstandscommissie) van 21 juni 2011 ten grondslag gelegd. De welstandscommissie heeft geadviseerd dat het bouwplan past in het bestemmingsplan, alsmede dat de indeling van de eerste en tweede verdieping op elkaar wordt afgestemd en ordening wordt aangebracht. Met deze aanpassing wordt een rommelig aanzien van de achtergevel voorkomen en ontstaat een rustiger beeld, wat van belang is voor de beleving van het binnengebied, waarmee het bouwwerk voldoet aan redelijke eisen van welstand met betrekking tot de passendheid in zijn omgeving en afstemming op de architectuur, aldus de welstandscommissie.
2.3. Geen grond is aanwezig voor het oordeel dat welstandscommissie een verkeerde toetsing heeft uitgevoerd ten gevolge van de benaming van het bouwplan en dat alleen is gekeken naar de vorm van het bouwplan. De welstandscommissie heeft het bouwplan in zijn geheel beoordeeld. De welstandscommissie dient zich voorts te richten naar de bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, zodat het afsluitend effect van de uitbreiding op de woningen van [appellant] en anderen niet bij de welstandstoetsing kan worden betrokken. Hoewel [appellant] en anderen het welstandsadvies hebben bestreden, hebben zij geen advies overgelegd van een deskundige ter bestrijding van het welstandsadvies. Gelet hierop en nu het welstandsadvies naar inhoud of wijze van totstandkoming ervan geen gebreken vertoont, heeft het college dit advies aan zijn besluit tot verlening van de omgevingsvergunning ten grondslag mogen leggen. Hoewel de geboden termijn om te reageren op het welstandsadvies kort was zijn [appellant] en anderen hierdoor niet in hun belangen geschaad, nu zij het welstandsadvies hebben bestreden en later alsnog een advies van een deskundige hadden kunnen overleggen.
2.4. De eventuele splitsing van de woning in appartementen vormt geen onderdeel van de aanvraag waarop het college dient te beslissen en hangt niet onlosmakelijk samen met de bouwactiviteiten. Het college behoefde bij zijn besluit geen rekening te houden met een eventuele splitsing. De rechtbank is terecht tot dezelfde conclusie gekomen.
2.5. Gelet op het vorengaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college gehouden was om omgevingsvergunning te verlenen.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Van Driel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2013