201201970/1/A3.
Datum uitspraak: 5 juni 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], zich noemende [naam 2], wonend te Dronten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 16 januari 2012 in zaak nr. 11/1828 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Dronten.
Bij besluit van 21 januari 2011 heeft het college geweigerd de geslachtsnaam, voornamen en geboortedatum van [appellant] op zijn persoonslijst in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: de basisadministratie) te wijzigen.
Bij besluit van 27 juni 2011 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 januari 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 maart 2013, waar [appellant], bijgestaan door mr. F.S. Boedhoe, advocaat te Dronten, en het college, vertegenwoordigd door G.J.N. Keuper en H.A. van Unen, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
1. Ingevolge artikel 34, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 1º, van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: Wet gba) worden in de basisadministratie van de gemeente van inschrijving over de ingeschrevene gegevens over de burgerlijke staat opgenomen.
Ingevolge artikel 36, tweede lid, worden de gegevens over de burgerlijke staat, indien zij feiten betreffen die zich buiten Nederland hebben voorgedaan, ontleend aan een geschrift als bedoeld onder a, bij gebreke hiervan aan een geschrift als bedoeld onder b of c, bij gebreke ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder d en bij gebreke ten slotte ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder e:
a. een akte over het desbetreffende feit, die is opgenomen in de registers van de Nederlandse burgerlijke stand;
b. een in Nederland gedane rechterlijke uitspraak over het desbetreffende feit die in kracht van gewijsde is gegaan;
c. een buiten Nederland overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie opgemaakte akte die ten doel heeft tot bewijs te dienen van het desbetreffende feit, of een over dat feit gedane rechterlijke uitspraak, of bij gebreke daarvan een akte van bekendheid of beëdigde verklaring, als bedoeld in artikel 45 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;
d. een geschrift dat overeenkomstig de plaatselijke voorschriften is opgemaakt door een bevoegde instantie, waarin het desbetreffende feit is vermeld;
e. een verklaring die betrokkene ten overstaan van een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaar onder eed of belofte heeft afgelegd, die op schrift is gesteld en door betrokkene is ondertekend.
Ingevolge artikel 37, derde lid, worden aan een geschrift, als bedoeld in artikel 36, tweede lid, aanhef en onder d en e, geen gegevens ontleend, indien aannemelijk is dat de gegevens onjuist zijn.
Ingevolge artikel 82, eerste lid, voldoet het college binnen vier weken kosteloos aan het verzoek van betrokkene hem betreffende gegevens in de basisadministratie te verbeteren, aan te vullen of te verwijderen, indien deze feitelijk onjuist dan wel onvolledig zijn of in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Het verzoek bevat de aan te brengen wijzigingen.
Ingevolge het tweede lid geeft het college aan het verzoek uitvoering met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de eerste afdeling van dit hoofdstuk.
Ingevolge artikel 83, aanhef en onder f, wordt een beslissing van het college om niet te voldoen aan een verzoek als bedoeld in artikel 82 gelijkgesteld met een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.
Volgens onderdeel B van het beleid als verwoord in de Circulaire legalisatie en verificatie van buitenlandse bewijsstukken betreffende de staat van personen, alsmede de toepassing van DNA-onderzoek in een aantal gevallen waarin bewijsstukken ontbreken (Stcrt. 2010, 20882; hierna: de Circulaire), geldt voor Nigeria het algemene legalisatiebeleid, inhoudende dat voor stukken die aan legalisatie onderworpen zijn, pas sprake zal kunnen zijn van verificatie wanneer op grond van twijfel in concrete omstandigheden daartoe aanleiding is.
Volgens onderdeel C wordt in de internationale rechtspraktijk onder legalisatie van buitenlandse openbare akten verstaan: de formaliteit waarbij een bevestigende verklaring wordt afgegeven over de echtheid van de handtekening, de hoedanigheid waarin de ondertekenaar van het document heeft gehandeld en, in het voorkomende geval, de identiteit van het zegel of het stempel dat op het document is geplaatst.
Als hoofdregel geldt dat de herkomst van een buitenlands stuk betreffende de staat van een persoon dient te worden gecontroleerd door middel van legalisatie.
Volgens onderdeel E kan een verificatieonderzoek plaatsvinden bij overlegging van een gelegaliseerd stuk dat aanleiding geeft tot twijfel aan de inhoud van het stuk.
Volgens onderdeel F zijn betrokken instanties niet gehouden de inhoud van een overgelegd stuk als juist te accepteren, wanneer ondanks verificatie van een stuk onvoldoende zekerheid bestaat over de inhoud ervan.
Volgens onderdeel G geldt voor de basisadministratie, dat DNA-onderzoek op zichzelf niet als brondocument kan dienen voor het opnemen van gegevens omtrent de juridische afstammingsrelatie van een persoon, die immers als enige afstammingsrelatie in de basisadministratie van belang is. Bij het ontbreken van over te leggen documenten zal door de betrokkene hier een verklaring onder ede of belofte moeten worden afgelegd. Daarbij kunnen in voorkomende gevallen, ter ondersteuning van de afgelegde verklaring, de resultaten van een DNA-onderzoek als bijlage worden gevoegd, aldus de Circulaire.
2. In 1991 is [appellant] op grond van zijn verklaring bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: IND) ingeschreven in de basisadministratie onder de naam [appellant], geboren op [1975] te Benin, Nigeria.
Aan [naam 2], geboren op [1965], is een vergunning tot verblijf onder voorwaarde verleend.
In 1996 heeft [appellant] de gemeente waar hij destijds ingeschreven stond verzocht de in de basisadministratie opgenomen gegevens betreffende zijn geslachtsnaam, voornamen en geboortedatum en -plaats te wijzigen in [naam 2], geboren op [1965] te Igbanke, Nigeria. Het gerechtshof te Arnhem heeft de beschikking van de rechtbank tot vernietiging van het besluit tot afwijzing van dit verzoek vernietigd.
3. Op 24 november 2010 heeft [appellant] het college verzocht zijn gegevens in de basisadministratie betreffende de geslachtsnaam, voornamen en geboortedatum te wijzigen in [naam 2], geboren op [1965].
Aan het besluit van 27 juni 2011 tot handhaving van het besluit van 21 januari 2011 heeft het college ten grondslag gelegd dat [appellant] niet heeft voldaan aan de in de Circulaire gestelde eis tot legalisatie van door hem overgelegde documenten. Derhalve is onvoldoende bewezen dat de door [appellant] bij zijn verzoek overgelegde documenten authentiek zijn. Gelet hierop is niet onomstotelijk komen vast te staan dat de in de basisadministratie opgenomen gegevens feitelijk onjuist zijn, aldus het college.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college zich terecht op dit standpunt heeft gesteld. Volgens hem heeft de rechtbank voor dit oordeel ten onrechte verwezen naar de uitspraken van de Afdeling van 11 februari 2004 in zaak nr. 200304721/1 en 19 mei 2004 in zaak nr. 200306622/1, nu deze niet zien op een situatie als in geding. Uit de overgelegde documenten kan zijn werkelijke identiteit worden afgeleid. Op basis van deze documenten is hem een verblijfsvergunning verleend. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat de documenten zijn geweigerd voor legalisatie. Verder heeft de rechtbank miskend dat het college geen deugdelijk onderzoek heeft verricht, nu het niet eerder kennis heeft genomen van de originele documenten, maar deze eerst ter zitting bij de rechtbank heeft doorgenomen, aldus [appellant].
4.1. De rechtbank heeft terecht verwezen naar voormelde uitspraken van 11 februari 2004 en 19 mei 2004, waarin is overwogen dat voorop staat dat de gegevens in de basisadministratie betrouwbaar en duidelijk moeten zijn. De gebruikers van de gegevens moeten erop kunnen vertrouwen dat de gegevens in beginsel juist zijn (TK 1988-1989, 21 123, nr. 3, blz. 13).
Zoals de Afdeling voorts eerder heeft overwogen in de uitspraak van 18 januari 2006 in zaak nr. 200505191/1), is in artikel 82, eerste lid, van de Wet gba, in overeenstemming met dit uitgangspunt, bepaald dat het college voldoet aan het verzoek van een betrokkene de hem betreffende gegevens te verbeteren, indien deze feitelijk onjuist zijn. In het licht van de hoge eisen van betrouwbaarheid waaraan in de basisadministratie opgenomen gegevens moeten voldoen, kunnen de gegevens van een ingeschreven persoon slechts onder omstandigheden - na overtuigend bewijs - worden gewijzigd, en uitsluitend indien daartoe een door de wet aangewezen geschikt document wordt overgelegd.
Zoals de Afdeling eveneens eerder heeft overwogen (uitspraak van 28 november 2012 in zaak nr. 201200045/1/A3), kan het bewijs dat eenmaal in de basisadministratie opgenomen gegevens feitelijk onjuist zijn, alleen worden geleverd door overlegging van de juiste brondocumenten. Voor het wijzigen van eenmaal in de basisadministratie geregistreerde gegevens zal, gelet op het systeem van de Wet gba, onomstotelijk moeten vaststaan dat deze feitelijk onjuist zijn. Voor de gegevens omtrent de burgerlijke staat die niet aan de Nederlandse burgerlijke stand kunnen worden ontleend, is een rangorde aangegeven in de geschriften waaraan deze gegevens mogen worden ontleend. Aan een "lager" document mogen gegevens worden ontleend wanneer op het moment van inschrijving in redelijkheid geen "hoger" document kan worden overgelegd. Dit doet evenwel niet af aan de plicht van de burger om eventueel na de inschrijving alsnog zo sterk mogelijke documenten te leveren (TK 1988-1989, 21 123, nr. 3, blz. 44).
4.2. [appellant] heeft de volgende door de Nederlandse ambassade gelegaliseerde, doch niet geverifieerde, documenten en verklaringen overgelegd:
- certificate of registration of birth van 1993 van the Oredo Local Government, waaruit volgt dat [naam 2] is geboren op [1965];
- statutory declaration of age en affidavit of bachelorhood, beide van 23 juli 1993 van [moeder naam 2], waaruit volgt dat [naam 2], geboren op [1965], haar zoon is;
- non-certificate of marriage van 26 juli 1993 van Oredo Local Government, betreffende [naam 2];
- attestation of marital status in respect of [naam 2] van 27 juli 1993 van de Federal Ministry of Internal Affairs;
- een document van 5 oktober 2004 van de National Population Commission, betreffende een application for a national birth certificate, waaruit volgt dat [naam 2] is geboren op [1965] en dat zijn vader [naam 2] is en zijn moeder [naam 2];
- non-certificate of marriage van 6 oktober 2004 van Oredo Local Government, betreffende [naam 2].
4.3. Zoals hiervoor onder 2 is overwogen, is [appellant] in de basisadministratie ingeschreven uitsluitend op basis van zijn verklaring bij de IND. Ter zitting is vastgesteld dat de inschrijving destijds niet is geschied op basis van een brondocument als bedoeld in artikel 36, tweede lid, van de Wet gba. Voorts is het enkele feit dat de in overweging 4.2 genoemde documenten en verklaringen zijn gelegaliseerd onvoldoende om uit te gaan van de juistheid van de inhoud ervan. De legalisatie bevestigt echter wel de formele echtheid van de documenten, als bedoeld in onderdeel C van de Circulaire. Hoewel het college ter zitting heeft laten blijken dat het twijfelt aan de juistheid ervan, heeft het desgevraagd niet duidelijk kunnen maken waarop die twijfel is gebaseerd. Daarbij komt dat [appellant] een DNA-onderzoek heeft laten uitvoeren door BaseClear Group. Een dergelijk onderzoek kan volgens onderdeel G van de Circulaire dienen ter ondersteuning van een verklaring onder ede. Uit het DNA-onderzoek volgt dat de persoon geïdentificeerd met een Nigeriaans paspoort als [moeder] met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid de biologische moeder is van [appellant]. Dat de naam van de moeder in het paspoort op een letter afwijkt van de naam [naam 2], doet aan de betrouwbaarheid van het onderzoek niet af. Ten slotte beschikt [appellant] over een Nigeriaans paspoort op naam van [naam 2].
4.4. Gelet op al deze omstandigheden in onderlinge samenhang bezien, en nu er geen document van hogere orde is waarin de gegevens die [appellant] wil wijzigen zijn vermeld, valt niet in te zien waarom in dit specifieke geval de gegevens op de persoonslijst van [appellant] in de basisadministratie niet kunnen worden ontleend aan een door hem af te leggen verklaring als bedoeld in artikel 36, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wet gba. Niet is naar voren gekomen waarom een dergelijke verklaring, tezamen met vorenstaande omstandigheden, niet voldoende zou zijn om in dit geval ervan uit te gaan dat de thans in de basisadministratie opgenomen gegevens feitelijk onjuist zijn. De Afdeling neemt hierbij in aanmerking dat het college ter zitting heeft verklaard in andere gevallen een onder eed afgelegde verklaring voldoende te achten om resterende twijfel weg te nemen. Niet is duidelijk geworden waarom dat in dit geval anders is. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
5. Gezien het vorenstaande behoeft hetgeen [appellant] verder betoogt geen bespreking.
6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van het college van 27 juni 2011 alsnog gegrond verklaren.
7. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 16 januari 2012 in zaak nr. 11/1828;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Dronten van 27 juni 2011, kenmerk U11.011981/CD/AA;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Dronten tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.888,00 (zegge: achttienhonderdachtentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Dronten aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 384,00 (zegge: driehonderdvierentachtig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. P.A. Koppen en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van staat.
w.g. Vlasblom w.g. De Leeuw-van Zanten
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2013