201300903/1/T1/R6.
Datum uitspraak: 5 juni 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak met toepassing van artikel 46, zesde lid, (oud) van de Wet op de Raad van State in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Katwijk aan Zee, gemeente Katwijk,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Plusbeleg B.V., gevestigd te Sassenheim, gemeente Teylingen, en andere,
3. [appellant sub 3], wonend te Katwijk aan Zee, gemeente Katwijk,
appellanten,
de raad van de gemeente Katwijk,
verweerder.
Bij besluit van 1 november 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Haven, fase 2 (zuid)" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], Plusbeleg en andere en [appellant sub 3] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De raad heeft de grondexploitatieberekening ingezonden en verzocht om beperkte kennisneming daarvan als bedoeld in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Bij beslissing van 18 maart 2013 heeft een andere kamer van de Afdeling het verzoek om beperkte kennisneming ingewilligd. Appellanten hebben aan de Afdeling toestemming verleend om mede op grondslag van de grondexploitatieberekening uitspraak te doen.
Plusbeleg en andere en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 april 2013, waar [appellant sub 1] en [appellant sub 3], beiden bijgestaan door mr. A.K. Koornneef, Plusbeleg en andere, vertegenwoordigd door mr. R.J.G. Bäcker, advocaat te Rotterdam, en de raad, vertegenwoordigd door J. Niemeijer, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
1. Ingevolge artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State, zoals dat luidde ten tijde van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
2. Het plan voorziet in de bouw van ongeveer 100 woningen en een woonzorgcomplex met kantoorruimte, eerstelijnszorg en ongeveer 60 appartementen op een voormalig bedrijventerrein.
3. Het plan voorziet in de bouw van meer dan 11 woningen in een aaneengesloten gebied, zodat ingevolge artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder a, gelezen in verbinding met categorie 3, onder 3.1, van bijlage I van de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw) afdeling 2 van die wet van toepassing is op het besluit tot vaststelling van het plan.
4. Ingevolge artikel 1.9 van de Chw, dat ten tijde van belang onderdeel was van afdeling 2 van die wet, vernietigt de administratieve rechter een besluit niet op de grond, dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
5. Het beroepschrift van [appellant sub 3] is ingediend na de beroepstermijn. [appellant sub 3] stelt zich te hebben vergist in de datum.
5.1. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
5.2. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat [appellant sub 3] in verzuim is geweest. Dat hij zich heeft vergist in de datum is een omstandigheid die voor zijn rekening dient te blijven. Het beroep van [appellant sub 3] is dan ook niet-ontvankelijk.
Grondexploitatieberekening
6. Plusbeleg en andere voeren aan dat de grondexploitatieberekening die in het kader van de voorbereiding van het plan is gemaakt ten onrechte niet met het ontwerp van het plan ter inzage heeft gelegen. Volgens hen bestaat hierdoor onvoldoende inzicht in de financiële uitvoerbaarheid van het plan.
6.1. De raad stelt dat de grondexploitatieberekening niet ter inzage is gelegd gelet op de financiële belangen van de gemeente. De grondexploitatieberekening bevat namelijk ramingen van kosten van werkzaamheden die nog moeten worden aanbesteed, aldus de raad.
6.2. Ingevolge artikel 3:11, eerste lid, van de Awb legt het bestuursorgaan het ontwerp van het te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage.
Ingevolge het tweede lid is artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) van overeenkomstige toepassing. Indien op grond daarvan bepaalde stukken niet ter inzage worden gelegd, wordt daarvan mededeling gedaan.
Ingevolge artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wob blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de economische of financiële belangen van publiekrechtelijke lichamen.
6.3. In paragraaf 6.3 van de plantoelichting staat dat de gemeente Katwijk alle gronden die benodigd zijn voor de realisatie van dit bestemmingsplan in bezit heeft. Doordat er geen andere grondeigenaren zijn dan de gemeente kan het vaststellen van een exploitatieplan achterwege blijven. De grondexploitatie behorend bij het plan sluit, ondanks een bijdrage vanuit het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing, met een tekort. De oorzaken van dit tekort zijn met name de hoge verwervingskosten en hoge kosten voor de bodemsanering. Dit is niet ongebruikelijk bij de transformatie van een binnenstedelijk oud bedrijfsterrein naar een woonlocatie. De raad erkent het belang van de herontwikkeling van het gebied en is daarom bereid om het tekort voor zijn rekening te nemen. Door het afwaarderen van de grondwaarde heeft de raad de economische uitvoerbaarheid gewaarborgd. De grondexploitatie is na deze afwaardering budgetneutraal, aldus de plantoelichting.
6.4. In de grondexploitatieberekening zijn ramingen opgenomen van de kosten van werkzaamheden ter uitvoering van het plan, waaronder bodemsanering, sloop, woon- en bouwrijp maken. Niet in geschil is dat deze werkzaamheden nog moeten worden aanbesteed. Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het belang van openbaarmaking van de grondexploitatieberekening niet opweegt tegen het financiële belang van de gemeente. De raad was dan ook niet verplicht de grondexploitatieberekening met het ontwerp van het plan ter inzage te leggen. Voor zover Plusbeleg en andere stellen dat onvoldoende inzicht bestaat in de financiële uitvoerbaarheid van het plan omdat de grondexploitatieberekening niet openbaar is, is de Afdeling van oordeel dat de plantoelichting voldoende inzicht biedt in de financiële uitvoerbaarheid van het plan.
Herontwikkeling winkelcentrum
7. Plusbeleg en andere betogen dat de raad bij de vaststelling van het plan ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de door hen gewenste herontwikkeling van het winkelcentrum naast het plangebied. Zij verwijzen hiertoe onder meer naar de uitspraak van de Afdeling van 14 maart 2012 in zaak nr. 201102123/1/R1.
7.1. De raad stelt dat in 2006 op ambtelijk niveau met Plusbeleg en andere is gesproken over plannen tot herontwikkeling van het winkelcentrum, maar dat hierna nooit een aanvraag voor een bouw- of omgevingsvergunning is ingediend. In het kader van onderhandelingen over een minnelijke regeling in een andere juridische procedure hebben Plusbeleg en andere wel schetsontwerpen voor de herontwikkeling aan de advocaat van de gemeente gestuurd. Er is toen echter geen overeenstemming bereikt. De schetsontwerpen zijn ook niet in de vorm van een concrete aanvraag voor een bouw- of omgevingsvergunning ingediend, aldus de raad.
7.2. Plusbeleg en andere hebben enkele schetsontwerpen voor de herontwikkeling van het winkelcentrum uit 2006 overgelegd. Naar het oordeel van de Afdeling zijn deze niet zodanig concreet dat de raad daar bij de vaststelling van het voorliggende plan zonder nadere motivering niet aan voorbij heeft mogen gaan. De uitspraak van de Afdeling van 14 maart 2012, waarnaar Plusbeleg en andere verwijzen, doet hieraan niet af, omdat die betrekking heeft op de situatie waarin - anders dan in het onderhavige geval - de gronden waarvoor de uitbreidingswens bestond in het bestreden plan waren betrokken.
8. Plusbeleg en andere voeren aan dat de raad onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de verkeersafwikkeling in het plangebied. In dit verband hebben zij ter zitting gesteld dat de Mr. E.N. Rahusenstraat niet breed genoeg is voor zowel het verkeer uit het plangebied als het vrachtverkeer dat het winkelcentrum bevoorraadt.
8.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de ontsluiting van het plangebied in de toelichting toereikend is beschreven. De Hans van der Hoevenstraat en de Prins Hendrikkade/Haringkade krijgen een rijbaanbreedte van 5,5 tot 6 m en kunnen daarmee een maximale verkeersbelasting van 5.000 motorvoertuigen per etmaal aan. Dit is ruimschoots voldoende, aangezien de woningen en de kantoren waarin het plan voorziet ongeveer 1.000 motorvoertuigen per etmaal aan verkeersbelasting tot gevolg zullen hebben. Ter zitting heeft de raad voorts gesteld dat slechts een klein deel van het verkeer van en naar het plangebied gebruik zal maken van de Mr. E.N. Rahusenstraat en dat het winkelcentrum bovendien met name via het parkeerterrein wordt bevoorraad.
8.2. Plusbeleg en andere hebben niet aannemelijk gemaakt dat de Mr. E.N. Rahusenstraat na de realisering van het plan niet geschikt is voor zowel het verkeer uit het plangebied als het vrachtverkeer dat het winkelcentrum bevoorraadt. Hierbij is van belang dat zij onvoldoende hebben weersproken dat slechts een klein deel van het verkeer van en naar het plangebied gebruik zal maken van de Mr. E.N. Rahusenstraat en dat het winkelcentrum in het bijzonder via het parkeerterrein wordt bevoorraad. Plusbeleg en andere hebben niet nader onderbouwd waarom de voorziene ontsluiting van het plangebied voor het overige niet zou voldoen. Tevens hebben zij de uiteenzetting van de raad over de capaciteit van de Hans van der Hoevenstraat en de Prins Hendrikkade/Haringkade niet gemotiveerd bestreden. Derhalve biedt hetgeen zij hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het plan wat betreft de gevolgen voor het verkeer niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.
9. [appellant sub 1] en Plusbeleg en andere voeren aan dat onduidelijk is of het plan voorziet in voldoende parkeerruimte. Plusbeleg en andere stellen dat in de huidige situatie rondom het winkelcentrum op piekmomenten te weinig parkeerplaatsen beschikbaar zijn en verwijzen hiertoe naar een rapport van AGV Movares van 22 november 2011. Zij wijzen er voorts op dat in artikel 4, lid 4.3, en artikel 9, lid 9.4, onder c, van de planregels ten onrechte wordt verwezen naar het parkeernormenbeleid uit 2011, aangezien dit beleid in 2010 is vastgesteld.
9.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan voldoet aan het in 2010 vastgestelde parkeernormenbeleid van de gemeente, dat is gebaseerd op de normen van de CROW. Dit betekent dat de wijk in haar eigen parkeerbehoefte voorziet en dat de omliggende wijken geen extra parkeerdruk zullen ondervinden. Voor zover in de planregels wordt verwezen naar het parkeernormenbeleid uit 2011 in plaats van 2010, is dat een vergissing. Hierdoor worden Plusbeleg en andere volgens de raad evenwel niet benadeeld. De raad is tevens van mening dat Plusbeleg en andere zich wat betreft de parkeersituatie beroepen op normen die kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen, zodat het betoog niet tot vernietiging van het bestreden besluit kan leiden.
9.2. Ingevolge artikel 4, lid 4.3, van de planregels worden om te voorzien in de parkeerbehoefte voor de bestemming "Gemengd" in het plan de parkeernormen gehanteerd uit het parkeernormenbeleid van Katwijk uit januari 2011, zoals vermeld in bijlage 1.
Ingevolge artikel 9, lid, 9.4, onder d, worden om te voorzien in de parkeerbehoefte voor de bestemming "Wonen" in het plan de parkeernormen gehanteerd uit het parkeernormenbeleid van Katwijk uit januari 2011, zoals vermeld in bijlage 1.
9.3. In paragraaf 3.3.5 van de plantoelichting staat dat voor de woningen tot ongeveer €300.000 een parkeernorm geldt van 1,8 parkeerplaats per woning. Voor de woningen vanaf €300.000 geldt een parkeernorm van 2,0 parkeerplaats per woning. Voor het woonzorgcomplex geldt voor de appartementen een parkeernorm van 0,7 parkeerplaats per woning, inclusief de gemeenschappelijke ruimte, voor het kantoorgedeelte 1,9 parkeerplaats per 100 m2 bvo en voor de eerstelijnszorg 2,0 parkeerplaats per behandelkamer. Uitgangspunt is dat de parkeerbehoefte van het woonzorgcomplex grotendeels op eigen terrein wordt gerealiseerd. Voor zover appartementen worden gerealiseerd, geldt een parkeernorm van 1,6 voor goedkope appartementen of 1,4 voor starterswoningen. De nieuwe stedenbouwkundige opzet voorziet in een op basis van genoemde normen sluitende parkeerbalans, aldus de plantoelichting.
9.4. Niet kan worden uitgesloten dat Plusbeleg en andere gevolgen zullen ondervinden van een eventueel tekort aan parkeerruimte in het plangebied, aangezien het door hen geëxploiteerde winkelcentrum hiernaast is gelegen en een mogelijk tekort aan parkeerruimte in het plangebied kan leiden tot een toename van het gebruik van de parkeerruimte bij het winkelcentrum. Derhalve bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat Plusbeleg en andere zich wat betreft de parkeerruimte in het plangebied beroepen op een aspect van de goede ruimtelijke ordening dat kennelijk niet strekt tot bescherming van hun belangen (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 24 oktober 2012 in zaak nr. 201202859/1/T1/R1)
9.5. Niet in geschil is dat de parkeernormen die zijn vermeld in de plantoelichting in overeenstemming zijn met het parkeernormenbeleid van de gemeente. [appellant sub 1] en Plusbeleg en andere hebben niet aannemelijk gemaakt dat het plangebied, gelet op de ontwikkeling waarin het plan voorziet, onvoldoende ruimte biedt om te kunnen voldoen aan deze parkeernormen. Gelet hierop acht de Afdeling niet van belang dat, zoals Plusbeleg en andere stellen en wat hiervan ook zij, bij het winkelcentrum naast het plangebied op piekmomenten sprake is van een gebrek aan parkeerruimte.
9.6. Nu de raad heeft erkend dat in artikel 4, lid 4.3, en artikel 9, lid 9.4, onder d, van de planregels ten onrechte wordt verwezen naar het parkeernormenbeleid uit 2011, aangezien dit in 2010 is vastgesteld, staat vast dat het plan in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. De Afdeling volgt de raad niet in zijn stelling dat Plusbeleg en andere hierdoor niet worden benadeeld, nu door de onjuiste verwijzing in de planregels in dit geval een rechtsonzekere situatie is ontstaan over de bij de uitvoering van het plan te hanteren parkeernormen.
10. Plusbeleg en andere betogen dat de raad niet aannemelijk heeft gemaakt dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde is opgenomen. Hiertoe voeren zij aan dat de raad bij zijn beoordeling niet alleen de woningen in fase 2 en fase 3b van het Havenplan had moeten betrekken, maar ook de 1.300 woningen die sinds 1995 zijn gebouwd in het aan het plangebied grenzende gebied van het bestemmingsplan "Prins Hendrikkanaal e.o.".
10.1. De raad stelt dat bij de beoordeling van de gevolgen voor de luchtkwaliteit volgens het Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) woningbouwlocaties die in elkaars nabijheid zijn gelegen gezamenlijk dienen te worden beoordeeld, maar dat reeds gerealiseerde woningen hierbij buiten beschouwing dienen te blijven. Dit betekent dat bij de beoordeling alleen de woningen in fase 2 (zuid), fase 2 (noord) en fase 3b moeten worden opgeteld. Dit zijn er 375. Derhalve kan ervan worden uitgegaan dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde is opgenomen, aldus de raad.
10.2. Ingevolge voorschrift 3A.2 van bijlage 3A van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) worden aangewezen ingevolge artikel 4, eerste lid, woningbouwlocaties, indien een dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1.500 nieuwe woningen omvat, dan wel, in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer dan 3.000 woningen omvat.
10.3. Gelet op het bepaalde in voorschrift 3A.2 van bijlage 3A van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat bij de beoordeling van de gevolgen van het plan voor de luchtkwaliteit aan de hand van dit besluit bestaande woningen buiten beschouwing dienen te blijven. Niet in geschil is dat het bestemmingsplan "Prins Hendrikkannaal e.o." betrekking heeft op bestaande woningen. Plusbeleg en andere hebben niet weersproken dat de woningbouwlocatie waarvan het voorliggende plan deel uitmaakt betrekking heeft op 375 woningen. Nu dit aantal lager is dan de in voorschrift 3A.2 van bijlage 3A van de Regeling vermelde aantallen heeft de raad zich op het standpunt mogen stellen dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde is opgenomen.
Externe veiligheid en geluidhinder
11. Plusbeleg en andere voeren aan dat onvoldoende is onderzocht of het plan voldoet aan de voorschriften van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
11.1. Het betoog heeft geen betrekking op externe veiligheidsrisico’s op het perceel van Plusbeleg en andere als gevolg van door het plan mogelijk gemaakte ontwikkelingen. Evenmin ziet het betoog op externe veiligheidsrisico’s voor het plangebied als gevolg van een inrichting op het perceel van Plusbeleg en andere. In zoverre beroepen Plusbeleg en andere zich op normen die kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 31 augustus 2011 in zaak nr. 201010852/1/R1). Gelet hierop kan het betoog niet tot vernietiging van het bestreden besluit leiden, zodat het buiten bespreking zal blijven.
12. Plusbeleg en andere betogen voorts dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar geluidhinder in het plangebied als gevolg van het waterverkeer.
12.1. Het betoog heeft geen betrekking op mogelijke geluidhinder ter plaatse van het perceel van Plusbeleg en andere of geluidhinder in het plangebied als gevolg van activiteiten op dit perceel. In zoverre beroepen Plusbeleg en andere zich op een aspect van de goede ruimtelijke ordening dat kennelijk niet strekt tot bescherming van hun belangen (vergelijk de uitspraak van 23 mei 2012 in zaak nr. 201106139/1/R2). Gelet hierop kan het betoog niet tot vernietiging van het bestreden besluit leiden, zodat het buiten bespreking zal blijven.
13. Plusbeleg en andere kunnen zich niet verenigen met de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Wonen" in het noordoosten van het plangebied. Zij betogen dat de raad ten aanzien van het winkelcentrum en het tankstation aan de Visserijkade onvoldoende rekening heeft gehouden met de milieucategorieën en richtafstanden van de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG-brochure).
13.1. De raad stelt dat Plusbeleg en andere zich wat betreft de richtafstanden van de VNG-brochure beroepen op normen die kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen, zodat het betoog in zoverre buiten bespreking kan blijven. Daarnaast stelt de raad onder verwijzing naar paragraaf 4.2 van de plantoelichting dat Plusbeleg en andere niet door het plan in hun bedrijfsvoering worden beperkt.
13.2. De richtafstanden van de VNG-brochure zien zowel op de belangen van de bewoners van de voorziene woningen bij een goed woon- en leefklimaat als op het belang van het bedrijf bij een ongehinderde bedrijfsuitoefening. Nu Plusbeleg en andere door de bouw van de in het bestreden plandeel voorziene woningen mogelijk geconfronteerd zullen worden met klachten over milieuhinder, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat zij zich wat betreft het woon- en leefklimaat in dat plandeel beroepen op een aspect van de goede ruimtelijke ordening dat kennelijk niet strekt tot bescherming van hun belangen (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 1 juni 2011 in zaak nr. 201011172/1/R2).
13.3. In paragraaf 4.2 van de plantoelichting staat dat gebruik is gemaakt van de VNG-brochure uit 2009. Bedrijven zijn opgenomen in een tabel die is ingedeeld in milieucategorieën, waarbij per bedrijf/branche is aangegeven wat de afstand tot een rustige woonwijk dient te zijn. Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd maar zijn indicatief. Door middel van deze zonering tussen bedrijvigheid en woonbebouwing wordt de overlast ten gevolge van de bedrijfsactiviteiten zo beperkt mogelijk gehouden. Bedrijven die voorkomen in de categorieën 1 en 2 hebben een relatief geringe milieubelasting en zullen in het algemeen niet conflicteren met de woonbestemming, aldus de plantoelichting.
In een tabel in paragraaf 4.2 van de toelichting is de supermarkt aan de Visserijkade 2 ingedeeld in milieucategorie 1. Het verkooppunt voor motorbrandstoffen op dit adres is ingedeeld in milieucategorie 2.
In de plantoelichting wordt geconcludeerd dat de bedrijven in de directe omgeving van de beoogde woonwerkeenheden door het plan niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van de beoogde woningen sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
13.4. De VNG-brochure gaat uit van het beginsel van gemotiveerd toepassen. Dit betekent onder meer dat de raad bij het voorbereiden van het plan geen gebruik hoeft te maken van de in de VNG-brochure opgenomen aanbevelingen. Dit laat onverlet dat de raad dient te onderbouwen dat het plan niet leidt tot onaanvaardbare hinder voor de in het plan voorziene woningen.
13.5. Volgens de VNG-brochure is een supermarkt een bedrijf van milieucategorie 1 met aan richtafstand van 10 m vanwege geluid en gevaar. Gelet op de verbeelding van het plan en het verhandelde ter zitting wordt aan deze afstand voldaan. In zoverre valt niet in te zien dat, zoals Plusbeleg en andere stellen, de raad wat betreft het winkelcentrum onvoldoende rekening heeft gehouden met de aanbevelingen van de VNG-brochure.
13.6. Een tankstation zonder LPG is volgens de VNG-brochure een bedrijf van milieucategorie 2 met een richtafstand van 30 m vanwege geur en geluid en 10 m vanwege gevaar. Gelet op de verbeelding van het plan en het verhandelde ter zitting is de afstand van de grens van het perceel waarop het tankstation aan de Visserijkade is gevestigd tot het bouwvlak van het plandeel met de bestemming "Wonen" in het noordoosten van het plangebied ongeveer 22 m. Derhalve wordt in zoverre niet voldaan aan de richtafstanden van de VNG-brochure voor geur en geluid. De raad heeft noch in de plantoelichting noch ter zitting onderbouwd waarom desondanks geen onaanvaardbare geur- en geluidhinder zal ontstaan bij de voorziene woningen in voornoemd plandeel. In zoverre is het besluit tot vaststelling van het plandeel met de bestemming "Wonen" in het noordoosten van het plangebied onvoldoende gemotiveerd.
13.7. Voor zover Plusbeleg en andere betogen dat ten aanzien van Jachtbouw J.D. Kuyt niet is voldaan aan de richtafstanden van de VNG-brochure, overweegt de Afdeling dat een ongehinderde bedrijfsuitoefening van Plusbeleg en andere hierdoor niet in gevaar komt, zodat zij zich in zoverre beroepen op een aspect van de goede ruimtelijke ordening dat kennelijk niet strekt tot bescherming van hun belangen. Derhalve zal dit betoog van Plusbeleg en andere buiten bespreking blijven.
14. Het beroep van Plusbeleg en andere is voorts gericht tegen de vaststelling van artikel 14, lid 14.1, van de planregels. De hierin opgenomen wijzigingsbevoegdheid is volgens hen onvoldoende objectief begrensd. Zij stellen dat de wijzigingsbevoegdheid tot gevolg heeft dat alle bestemmingen in het plangebied kunnen worden gewijzigd, maar dat niet is geregeld in welke bestemmingen deze gewijzigd mogen worden. Daarnaast wijzen zij erop dat bestemmingsvlakken met 10 procent kunnen worden vergroot, waardoor de structuur van het plan ingrijpend kan worden gewijzigd.
14.1. De raad stelt dat de wijzigingsbevoegdheid alleen kan worden aangewend als daarvoor een technische noodzaak bestaat en dat de hoofdstructuur van de bebouwing in het plan hiermee niet kan worden gewijzigd.
14.2. Ingevolge artikel 14, lid 14.1, van de planregels kan het college van burgemeester en wethouders de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10 procent worden vergroot.
14.3. Ingevolge artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wro kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het college van burgemeester en wethouders binnen bij het plan te bepalen grenzen het plan kan wijzigen.
Mede gelet op de rechtszekerheid van belanghebbenden dient in een wijzigingsbepaling in voldoende mate te worden bepaald in welke gevallen en op welke wijze hiervan gebruik mag worden gemaakt. Een op artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wro berustende wijzigingsbevoegdheid dient derhalve in deze beide opzichten door voldoende objectieve normen te worden begrensd.
De vraag of een wijzigingsbepaling door voldoende objectieve normen wordt begrensd hangt af van de omstandigheden van het geval. Hierbij kan onder meer belang worden gehecht aan de aard van de wijziging, de omvang van het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid ziet en de aanleiding voor het opnemen van de wijzigingsbevoegdheid.
14.4. Naar het oordeel van de Afdeling kan de wijzigingsbevoegdheid in artikel 14, lid 14.1, van de planregels alleen worden aangewend voor het wijzigen van de bestemmingsgrenzen in het plan. Dit dient volgens het artikellid van belang te zijn voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel noodzakelijk te zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein. Tevens is bepaald dat de overschrijdingen ten hoogste 3 m bedragen en dat het bestemmingsvlak met ten hoogste 10 procent mag worden vergroot. De Afdeling is van oordeel dat de wijzigingsbevoegdheid met deze voorwaarden door voldoende objectieve normen is begrensd. Derhalve is het plan in zoverre niet in strijd met artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wro.
Gevolgen voor perceel [appellant sub 1]
15. [appellant sub 1] kan zich niet verenigen met het plandeel met de bestemming "Wonen" voor de gronden rondom zijn perceel [locatie sub 1]. Hij voert aan dat onduidelijk is welke typen woningen hier gebouwd mogen worden. Tevens betoogt hij dat zijn privacy ernstig zal worden aangetast. Hij wijst erop dat zijn woning vrijstaand is en dat er in de huidige situatie in de directe omgeving weinig bebouwing is.
15.1. De raad stelt dat het type woningen dat in de omgeving van [appellant sub 1] mag worden gebouwd, in de planregels is vastgelegd. Voorts acht de raad de gevolgen van het plan voor de privacy van [appellant sub 1] aanvaardbaar. Ten opzichte van het voorheen geldende plan is minder bebouwing mogelijk nabij de woning van [appellant sub 1], die bovendien minder hoog mag zijn. Daarnaast is in het voorliggende plan aan de westzijde van de woning van [appellant sub 1] niet langer sprake van een openbaar pad. Tevens wijst de raad erop dat de gronden naast de woning van [appellant sub 1] thans als bedrijfsterrein worden gebruikt.
15.2. Aan de gronden ten westen van het perceel van [appellant sub 1] is de bestemming "Wonen" met de aanduiding "twee-aaneen" toegekend. Aan de gronden ten noordwesten en ten oosten van het perceel is de bestemming "Wonen" met de aanduiding "specifieke bouwaanduiding 2" toegekend.
Ingevolge artikel 9.2, lid 9.2.1, onder b, van de planregels mogen als hoofdgebouwen uitsluitend worden gebouwd:
- ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding 2" aaneengebouwde woningen;
- ter plaatse van de aanduiding "twee-aaneen" twee-aaneengebouwde woningen, met dien verstande, dat ook vrijstaande woningen zijn toegestaan mits geschakeld door aan-, uitbouwen en bijgebouwen;
Ingevolge artikel 1, lid 1.6, wordt onder aaneengebouwde woning verstaan een woning die deel uitmaakt van een bouwmassa bestaande uit drie of meer hoofdgebouwen.
Ingevolge artikel 1, lid 1.69, wordt onder twee-aaneengebouwde woning verstaan een woning die deel uitmaakt van een blok van maximaal twee aan elkaar gebouwde woningen.
Ingevolge artikel 1, lid 1.76, wordt onder vrijstaande woning verstaan een woning die geheel vrij staat ten opzichte van andere bebouwing.
15.3. Uit de verbeelding en de aangehaalde planregels volgt dat ten westen van het perceel van [appellant sub 1] twee-aaneengebouwde woningen zijn voorzien, met dien verstande dat ook vrijstaande woningen zijn toegestaan mits deze geschakeld zijn door bebouwing. Ten noordwesten en ten oosten van het perceel mogen aaneengebouwde woningen worden gebouwd. Gelet hierop valt niet in te zien dat onduidelijk is welke typen woningen in de directe omgeving van het perceel van [appellant sub 1] mogen worden gebouwd.
15.4. [appellant sub 1] heeft niet weersproken dat ten opzichte van het voorheen geldende plan nabij zijn woning minder bebouwing mogelijk is, die bovendien minder hoog mag zijn. Tevens is niet weersproken dat het voorliggende plan aan de westzijde van de woning van [appellant sub 1] niet langer voorziet in een openbaar toegankelijk pad. Voorts is niet in geschil dat de gronden ten westen en ten noorden van het perceel van [appellant sub 1] eerder in gebruik waren voor bedrijfsdoeleinden. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de gevolgen van het plan voor de privacy van [appellant sub 1] aanvaardbaar zijn.
16. [appellant sub 1] vreest een aantasting van zijn woongenot door het verkeer in het plangebied. Hij wijst erop dat zijn woning op korte afstand van de weg staat. Verder stelt hij dat het verkeer tot schade aan zijn woning zal leiden, omdat deze op staal is gebouwd en niet is onderheid.
16.1. De enkele omstandigheid dat de woning van [appellant sub 1] op korte afstand van de weg staat, is onvoldoende voor het oordeel dat het verkeer in het plangebied zijn woongenot op onaanvaardbare wijze zal aantasten. [appellant sub 1] heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat zijn woning als gevolg van het verkeer beschadigd dreigt te raken, nog daargelaten de vraag in hoeverre deze omstandigheid een uitvoeringsaspect van het plan betreft dat niet tot vernietiging van het bestreden besluit kan leiden. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd, is dan ook geen aanleiding te vinden voor het oordeel dat de raad het plan in redelijkheid niet heeft kunnen vaststellen vanwege de gevolgen die het verkeer in het plangebied voor hem zal hebben.
17. [appellant sub 1] richt zich voorts tegen het plandeel met de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" voor zover dit betrekking heeft op zijn perceel. Hij betoogt dat een deel van zijn tuin ten onrechte niet als zodanig is bestemd.
17.1. De raad stelt dat een strook van 2 m van het perceel van [appellant sub 1] aan de zijde van de J. van de Vegtstraat is bestemd als "Verkeer - Verblijfsgebied", omdat deze strook nodig is om een uniform straatprofiel tot stand te brengen. Ter zitting heeft de raad te kennen gegeven dat de gemeente de strook grond wenst te verwerven en daartoe desnoods tot onteigening over zal gaan.
17.2. Aan een geldend plan kunnen geen blijvende rechten worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen.
17.3. Nu onweersproken is dat de strook grond van [appellant sub 1] nodig is om een uniform straatprofiel tot stand te brengen en de raad te kennen heeft gegeven dat ter uitvoering van de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" desnoods tot onteigening over zal worden gegaan, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" aan de strook grond van [appellant sub 1] heeft kunnen toekennen.
18. In het kader van een beroep tegen een bestemmingsplan kan een betoog dat ziet op de uitvoerbaarheid van dat plan slechts leiden tot vernietiging van het bestreden besluit indien en voor zover het aangevoerde leidt tot de conclusie dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan niet kan worden uitgevoerd binnen de planperiode van in beginsel tien jaar.
19. Plusbeleg en andere achten het plan niet uitvoerbaar vanwege de aanwezigheid van door de Flora- en faunawet (hierna: Ffw) beschermde flora en fauna in het plangebied. Dit volgt volgens hen uit het in opdracht van de raad verrichte onderzoek en het besluit van de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 5 maart 2012.
19.1. De vragen of een vrijstelling geldt dan wel een ontheffing op grond van de Ffw nodig is, komen pas aan de orde in een procedure op grond van de Ffw.
19.2. De raad heeft bij zijn besluitvorming gebruik gemaakt van het door Duijvenboden Natuur opgestelde rapport "Actualisatieonderzoek Flora- en faunawet: Haven fase 2, Katwijk" van 7 oktober 2011. In dit rapport wordt geconcludeerd dat bij de uitvoering van het plan de Ffw niet zal worden overtreden, maar wordt aanbevolen zekerheidshalve een ontheffing aan te vragen. De staatssecretaris heeft in het besluit van 5 maart 2012 de aanvraag om ontheffing voor de uitvoering van het plan afgewezen, omdat de Ffw niet zal worden overtreden. Plusbeleg en andere hebben niet onderbouwd waarom desondanks uit het rapport en het besluit van de staatssecretaris zou volgen dat het plan niet uitvoerbaar is. Derhalve leidt het aangevoerde niet tot de conclusie dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Ffw aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
20. [appellant sub 1] en Plusbeleg en andere betogen dat het plan financieel-economisch niet uitvoerbaar is. Zij stellen in dit verband dat in het plangebied sprake is van bodemverontreiniging. [appellant sub 1] is van mening dat de risico’s hiervan voor zijn perceel onvoldoende zijn onderzocht. Plusbeleg en andere stellen dat de gevolgen van de verontreiniging voor de volksgezondheid onduidelijk zijn. Ook ontbreekt volgens hen een indicatie van de kosten van de sanering.
[appellant sub 1] brengt tevens naar voren dat in de notitie "Marktperspectief Havengebied, fase 2" van RIGO Research en Advies (hierna: RIGO) van 27 september 2010 is vermeld dat de vooruitzichten voor nieuwbouw op korte termijn ongunstig zijn. Plusbeleg en andere zijn voorts van mening dat nader onderzoek had moeten worden gedaan naar de behoefte aan de woningen waarin het plan voorziet. Zij achten de notitie van RIGO en het advies van De Leeuw Nieuwbouwmakelaardij (hierna: De Leeuw) van 17 februari 2011 niet toereikend. Voorts wijzen zij erop dat de grondexploitatie een negatief resultaat heeft.
20.1. De raad stelt zich op het standpunt dat in het plangebied weliswaar sprake is van aanzienlijke bodemverontreiniging, maar dat die niet aan de uitvoering van het plan in de weg staat. Uit het onderzoek van Witteveen+Bos in 2008 en de actualisering hiervan door Tauw in 2011 volgt dat het perceel van [appellant sub 1] niet verontreinigd is en dat ook geen verspreiding van de verontreiniging elders naar dit perceel te verwachten valt. Voorts stelt de raad dat het college van gedeputeerde staten in zijn beschikkingen op grond van de Wet bodembescherming uit 2009 en 2012 heeft geconstateerd dat geen sprake is van risico’s voor de volksgezondheid. De kosten van de sanering zijn onderdeel van de grondexploitatieberekening die nog vertrouwelijk is, omdat de aanbestedingen nog moeten plaatsvinden.
Voorts stelt de raad stelt dat het plan voorziet in grondgebonden woningen waar voldoende vraag naar bestaat. Hierbij verwijst hij naar de notitie van RIGO en het advies van De Leeuw. Het stedenbouwkundig plan voor het bestemmingsplan voorziet in woningen van verschillende typen in verschillende prijsklassen. De ontwikkeling van de woningen zal bovendien gefaseerd plaatsvinden. Het tekort in de exploitatie is afgedekt doordat de gemeente de gronden heeft afgewaardeerd. Indien nodig zal een verdere afwaardering plaatsvinden, aldus de raad.
20.2. [appellant sub 1] heeft onvoldoende weersproken dat volgens het onderzoek van Witteveen+Bos in 2008 en de actualisering hiervan door Tauw in 2011 zijn perceel niet verontreinigd is en dat ook geen verspreiding van de verontreiniging elders naar dit perceel te verwachten valt. Bovendien heeft hij niet onderbouwd dat een eventuele verontreiniging van zijn perceel aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg zou staan.
20.3. Plusbeleg en andere hebben niet weersproken dat het college van gedeputeerde staten in zijn beschikkingen op grond van de Wet bodembescherming uit 2009 en 2012 heeft geconstateerd dat geen sprake is van risico’s voor de volksgezondheid als gevolg van de verontreiniging van een deel van het plangebied. Voor zover zij stellen dat een indicatie van de kosten van de sanering ontbreekt, is van belang dat de grondexploitatieberekening een raming van deze kosten bevat.
20.4. In de notitie van RIGO staat dat op korte termijn de vooruitzichten voor alle nieuwbouw ongunstig zijn. Voorts is vermeld dat in Katwijk een tekort aan grondgebonden woningen bestaat en dat de afzet van dergelijke woningen in het Havengebied geen al te grote problemen moet opleveren. Duurdere typen, met een verkoopprijs boven de €350.000, zijn voorlopig nog moeilijk verkoopbaar, zodat wordt geadviseerd te beginnen met woningen van €250.000 tot €350.000. Tevens wordt geadviseerd te voorzien in een flexibele ontwikkeling, om in te kunnen spelen op veranderingen in de markt voor duurdere woningen. De notitie bevat een cijfermatige onderbouwing, die onder meer is gebaseerd op het Woononderzoek Nederland van het CBS, landelijke gegevens over de herkomst van de bewoners van nieuwbouw en een inschatting van de woonwensen van de bewoners van Katwijk aan Zee.
In het advies van De Leeuw staat dat verwacht wordt dat er belangstelling zal zijn voor de woningen in het plangebied, onder meer vanwege de unieke ligging nabij het centrum en het strand. Er wordt geadviseerd te streven naar woningen rond de €300.000.
20.5. [appellant sub 1] en Plusbeleg en andere hebben niet aannemelijk gemaakt dat de notitie van RIGO en het advies van De Leeuw naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertonen dat de raad deze niet bij zijn besluitvorming over het plan heeft mogen betrekken. Zij hebben voorts niet betwist dat het plan de bouw van het soort woningen mogelijk maakt waarvoor volgens de notitie en het advies vraag uit de markt bestaat. Evenmin is betwist dat de woningen gefaseerd zullen worden gerealiseerd. Tevens is van belang dat de raad onweersproken heeft gesteld dat het tekort in de exploitatie is afgedekt doordat de gemeente de gronden heeft afgewaardeerd.
20.6. Gelet op al het voorgaande leidt hetgeen [appellant sub 1] en Plusbeleg en andere hebben aangevoerd niet tot de conclusie dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan uit financieel-economisch oogpunt niet kan worden uitgevoerd binnen de planperiode.
21. In hetgeen Plusbeleg en andere hebben aangevoerd, ziet de Afdeling aanleiding voor de conclusie dat het plan wat betreft artikel 4, lid 4.3, en artikel 9, lid, 9.4, onder d, van de planregels is vastgesteld in strijd met artikel 3:2 van de Awb en wat betreft het plandeel met de bestemming "Wonen" in het noordoosten van het plangebied is vastgesteld in strijd met artikel 3:46 van de Awb.
21.1. De Afdeling ziet in het belang bij een definitieve beslechting van het geschil aanleiding de raad op de voet van artikel 46, zesde lid, (oud) van de Wet op de Raad van State op te dragen de gebreken in het besluit van 1 november 2012 binnen de hierna te noemen termijn te herstellen. De raad dient daartoe:
a. met inachtneming van hetgeen in 9.6 is overwogen het plan wat betreft artikel 4, lid 4.3, en artikel 9, lid, 9.4, onder d, van de planregels zodanig gewijzigd vast te stellen dat de rechtsonzekere situatie als gevolg van de onjuiste verwijzingen naar het parkeernormenbeleid wordt beëindigd;
b. met inachtneming van hetgeen in 13.6 is overwogen alsnog toereikend te motiveren waarom bij de voorziene woningen in het plandeel met de bestemming "Wonen" in het noordoosten van het plangebied als gevolg van het tankstation aan de Visserijkade geen onaanvaardbare geur- en geluidhinder zal ontstaan vanwege de overschrijding van de toepasselijke richtafstanden van de VNG-brochure, dan wel een andere passende regeling vast te stellen.
Daarbij behoeft geen toepassing te worden gegeven aan afdeling 3.4 van de Awb. Het nieuwe besluit dient op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendgemaakt te worden.
22. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.
23. Voor zover in deze uitspraak is geoordeeld dat een beroepsgrond faalt en niet uitdrukkelijk op de toepasselijkheid van artikel 1.9 van de Chw is ingegaan, heeft de Afdeling zich niet uitgesproken over de vraag of dat artikel van de Chw van toepassing is.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
draagt de raad van de gemeente Katwijk op om binnen twaalf weken na de verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan "Haven, fase 2 (zuid)" van 1 november 2012 te herstellen door:
a. met inachtneming van hetgeen in 9.6 is overwogen het plan wat betreft artikel 4, lid 4.3, en artikel 9, lid, 9.4, onder d, van de planregels zodanig gewijzigd vast te stellen dat de rechtsonzekere situatie als gevolg van de onjuiste verwijzingen naar het parkeernormenbeleid wordt beëindigd;
b. met inachtneming van hetgeen in 13.6 is overwogen alsnog toereikend te motiveren waarom bij de voorziene woningen in het plandeel met de bestemming "Wonen" in het noordoosten van het plangebied als gevolg van het tankstation aan de Visserijkade geen onaanvaardbare geur- en geluidhinder zal ontstaan vanwege de overschrijding van de toepasselijke richtafstanden van de VNG-brochure, dan wel een andere passende regeling vast te stellen;
het gewijzigde besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en de uitkomst tevens aan de Afdeling mede te delen.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. M.A.A. Mondt-Schouten en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.R. Jacobs, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Jacobs
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2013