201211059/1/A2.
Datum uitspraak: 5 juni 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 27 september 2012 in zaak nr. 12/165 in het geding tussen:
de Belastingdienst/Toeslagen.
Bij besluit van 25 januari 2011 heeft de Belastingdienst de kinderopvangtoeslag voor [appellant] over 2008 vastgesteld op nihil en een bedrag van € 7.386,00 aan reeds betaalde voorschotten teruggevorderd.
Bij besluit van 12 december 2011 heeft de Belastingdienst het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 september 2012 heeft de rechtbank, na intrekking van het daartegen ingestelde beroep en met toepassing van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht, de Belastingdienst, voor zover hier van belang, veroordeeld in de proceskosten van [appellant] ten bedrage van € 874,00, te betalen aan [appellant]. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] verzet gedaan bij de rechtbank, dat is doorgezonden ter behandeling als hoger beroep.
De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 mei 2013, waar [appellant], in persoon, en de Belastingdienst, vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer en mr. C.L.N.E. Bogaerts, aldaar werkzaam, zijn verschenen.
1. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte de Belastingdienst niet heeft veroordeeld in de werkelijke kosten van rechtsbijstand die hij in de loop van de procedure heeft gemaakt. Daartoe voert hij aan dat de Belastingdienst in eerste instantie ten onrechte heeft volgehouden dat hij over 2008 geen recht op kinderopvangtoeslag had, omdat niet aan de voorwaarden voor co-ouderschap zou zijn voldaan. Hierdoor heeft hij onnodig beroep bij de rechtbank moeten instellen en advocaatkosten moeten maken, aldus [appellant].
1.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit), gelezen in samenhang met artikel 1, aanhef en onder a, wordt het bedrag van de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand bij de uitspraak vastgesteld overeenkomstig het in de bijlage opgenomen tarief.
Ingevolge het derde lid kan in bijzondere omstandigheden van het eerste lid worden afgeweken.
1.2. Het in de bijlage bij het Besluit neergelegde vergoedingsstelsel, waaraan in de aangevallen uitspraak toepassing is gegeven, heeft een forfaitair karakter. Daarbij gaat het niet om de werkelijke kosten, maar worden aan specifieke proceshandelingen punten toegekend, waarbij elk punt een bepaalde waarde heeft. Indien zich bijzondere omstandigheden voordoen, kan op grond van artikel 2, derde lid, van het Besluit van dit forfaitaire stelsel worden afgeweken. Blijkens de nota van toelichting bij deze bepaling (Stb. 1993, 763) moet het daarbij gaan om uitzonderlijke gevallen, waarin strikte toepassing van dit forfaitaire stelsel onrechtvaardig uitpakt, bijvoorbeeld een geval waarin de burger door gebrekkige informatieverstrekking door de overheid op uitzonderlijke hoge kosten voor het verzamelen van het benodigde feitenmateriaal is gejaagd.
1.3. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd leidt niet tot het oordeel dat zich hier bijzondere omstandigheden voordoen. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de Belastingdienst het besluit van 12 december 2011 tegen beter weten in heeft genomen en dat hij door dat besluit is gedwongen tot het inroepen van rechtshulp waar een uitzonderlijke tijdsbesteding mee was gemoeid. Derhalve heeft de rechtbank geen aanleiding hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 2, derde lid, van het Besluit.
2. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen, dient te worden bevestigd.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Dallinga
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2013