ECLI:NL:RVS:2013:CA2045

Raad van State

Datum uitspraak
5 juni 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
201209684/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wijziging gegevens gemeentelijke basisadministratie

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 13 september 2012, waarin het verzoek van [appellant] om wijziging van zijn gegevens in de gemeentelijke basisadministratie (gba) werd afgewezen. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam had op 23 juni 2011 het verzoek van [appellant] om wijziging van zijn gegevens in de gba afgewezen, en dit besluit werd later door de rechtbank bevestigd. De rechtbank oordeelde dat het college zich terecht op het standpunt had gesteld dat de datum van het begin van het huidige verblijf van [appellant] in Nederland op 15 december 2010 moest worden vastgesteld, omdat hij op dat moment aangifte had gedaan van zijn verblijf en vestiging in Rotterdam.

[appellant] betoogde dat hij sinds 11 november 1999 onafgebroken in Nederland verblijft en dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat hij op 25 oktober 2005 was uitgeschreven uit de gba van de gemeente Krimpen aan den IJssel. Hij voerde aan dat hij op 9 oktober 2006 nog uittreksels had ontvangen waaruit bleek dat hij nog steeds ingeschreven stond. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft echter geoordeeld dat, hoewel [appellant] niet was uitgeschreven, dit niet betekende dat hij ook daadwerkelijk in Nederland woonde. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college terecht de datum van aanvang van het huidige verblijf in Nederland had vastgesteld op 15 december 2010, conform de bepalingen van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens.

De uitspraak bevestigt dat de inschrijving in de gba niet automatisch betekent dat iemand in Nederland woont, en dat de wet dwingend voorschrijft dat de datum van aanvang van verblijf in Nederland de datum van aangifte is. De Afdeling heeft het hoger beroep van [appellant] ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak bevestigd.

Uitspraak

201209684/1/A3.
Datum uitspraak: 5 juni 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Rotterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 13 september 2012 in zaak nr. 11/4717 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 23 juni 2011 heeft het college een verzoek van [appellant] om wijziging van zijn gegevens in de gemeentelijke basisadministratie (hierna: gba) afgewezen.
Bij besluit van 16 september 2011 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 september 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 mei 2013, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.C. de Jong, advocaat te Rotterdam, en het college, vertegenwoordigd door T.J. de Bruin, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: de Wet gba) wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder:
[…]
- persoonslijst: het geheel van gegevens als bedoeld in artikel 34, eerste lid, over één persoon in een basisadministratie;
[…]
- inschrijving: de opneming van een persoonslijst in een basisadministratie;
- ingeschrevene: degene ten aanzien van wie een persoonslijst in een basisadministratie is opgenomen;
- ingezetene: de ingeschrevene op wiens persoonslijst niet het gegeven van overlijden of van zijn vertrek uit Nederland als actueel gegeven is opgenomen;
[…]
- uitschrijving: de overdracht van een persoonslijst door de gemeente van inschrijving aan de volgende gemeente van inschrijving;
[…]
Ingevolge artikel 28 blijft degene die is ingeschreven in een basisadministratie, na zijn vertrek uit Nederland of na zijn overlijden ingeschreven in de basisadministratie van de gemeente waarin hij bij dat vertrek of bij dat overlijden was ingeschreven.
Ingevolge artikel 29, eerste lid, wordt de ingeschrevene die wegens vertrek uit Nederland niet als ingezetene is ingeschreven en die naar redelijke verwachting gedurende een half jaar ten minste twee derden van de tijd in Nederland verblijf zal houden en die zijn adres vestigt in een andere gemeente dan de gemeente van inschrijving, op grond van zijn aangifte van verblijf en adres ingeschreven in de basisadministratie van die andere gemeente.
Ingevolge artikel 30, eerste lid, geschiedt uitschrijving uitsluitend op grond van de mededeling van het college van burgemeester en wethouders van een andere gemeente dat heeft besloten tot inschrijving van de betrokken persoon in zijn basisadministratie. De uitschrijving geschiedt terstond na ontvangst van de mededeling. Tegen de in de eerste volzin bedoelde beslissing staat voor het college van burgemeester en wethouders geen voorziening open.
Ingevolge het tweede lid geldt als datum van uitschrijving de datum van inschrijving bij de volgende gemeente.
Ingevolge artikel 46, eerste lid, worden aan de aangifte van verblijf en adres van degene die naar redelijke verwachting gedurende een half jaar ten minste twee derden van de tijd in Nederland verblijf zal houden en die zijn adres heeft in de betrokken gemeente, gegevens betreffende het verblijf, het vorige land van verblijf en het adres ontleend.
Ingevolge het vierde lid wordt als datum van aanvang van het verblijf in Nederland en van vestiging van het adres in de gemeente de dag opgenomen waarop de aangifte is ontvangen, dan wel de dag waarop van het voornemen tot ambtshalve opneming van gegevens over het verblijf en adres aan betrokkene schriftelijk mededeling is gedaan.
Ingevolge artikel 82, eerste lid, voldoet het college van burgemeester en wethouders binnen vier weken kosteloos aan het verzoek van betrokkene hem betreffende gegevens in de basisadministratie te verbeteren, aan te vullen of te verwijderen, indien deze feitelijk onjuist dan wel onvolledig zijn of in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Het verzoek bevat de aan te brengen wijzigingen.
Ingevolge het tweede lid geeft het college van burgemeester en wethouders aan het verzoek uitvoering met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de eerste afdeling van dit hoofdstuk (artikelen 24 tot en met 54).
2. [appellant] is op 11 november 1999 in de gba ingeschreven in de gemeente Krimpen aan den IJssel. Op 25 oktober 2005 is, op grond van een adresonderzoek dat destijds ambtshalve door het college van die gemeente is verricht, zijn persoonslijst opgeschort, hetgeen betekent dat in de gba is opgenomen dat [appellant] is vertrokken met bestemming onbekend. Op 15 december 2010 is [appellant] ingeschreven in de gba van Rotterdam.
[appellant] verzoekt thans nog om wijziging van zijn gegevens in de gba in die zin dat daarin wordt opgenomen dat hij sinds 11 november 1999 onafgebroken in Nederland verblijft.
3. Het college heeft het verzoek van [appellant] afgewezen. Daartoe heeft het zich op het standpunt gesteld dat op grond van artikel 46, vierde lid, van de Wet gba als datum van aanvang van verblijf en van vestiging van het adres in de gemeente in de gba wordt opgenomen de dag waarop de aangifte is ontvangen dan wel de dag waarop van het voornemen tot ambtshalve opneming van gegevens over het verblijf en adres aan betrokkene schriftelijk mededeling is gedaan. Omdat vanaf 25 oktober 2005 de verblijfplaats van [appellant] onbekend was en hij eerst op 15 december 2010 aangifte heeft gedaan van verblijf en vestiging in de gemeente Rotterdam, is laatstgenoemde datum opgenomen in de gba als datum van het begin van het huidige verblijf in Nederland.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de datum van het begin van het huidige verblijf in Nederland dient te worden vastgesteld op 15 december 2010. Daartoe voert hij aan dat, anders dan het college stelt, hij niet op 25 oktober 2005 is uitgeschreven uit de gba, aangezien hij op 9 oktober 2006 nog uittreksels heeft ontvangen van het college van Krimpen aan den IJssel, waaruit blijkt dat hij op dat moment nog altijd in de gba stond ingeschreven en dat zijn verblijfplaats ‘in onderzoek’ was. Hij heeft verder op 30 december 2011 een uittreksel ontvangen uit de gba, waaruit blijkt dat hij vanaf 11 november 1999 ononderbroken ingeschreven heeft gestaan in de gemeente Krimpen aan den IJssel en waaruit volgt dat hij per 15 december 2010 vanuit Krimpen aan den IJssel is vertrokken naar Rotterdam. De datum van vestiging in Nederland dient derhalve, gelet op artikel 46, vierde lid, van de Wet gba te worden vastgesteld op 11 november 1999, aldus [appellant].
4.1. [appellant] betoogt terecht dat hij in 2005 niet is uitgeschreven uit de gba van de gemeente Krimpen aan den IJssel. Ingevolge artikel 30, eerste lid, van de Wet gba geschiedt uitschrijving immers uitsluitend op grond van een mededeling van het college van een andere gemeente dat heeft besloten tot inschrijving van de betrokken persoon in zijn gba. [appellant] is in 2005 niet ingeschreven in de gba van een andere gemeente. Hij is toen derhalve ingeschreven gebleven in de gba van de gemeente Krimpen aan den IJssel.
Dat [appellant] ook na 25 oktober 2005 stond ingeschreven in de gba van de gemeente Krimpen aan den IJssel betekent evenwel niet dat het college ten onrechte de datum van het begin van het huidige verblijf in Nederland heeft vastgesteld op 15 december 2010. Dat een persoon in de gba is ingeschreven, brengt immers niet met zich dat diegene in Nederland woont, aangezien ingevolge artikel 28 van de Wet gba een ingeschrevene na zijn vertrek uit Nederland ingeschreven blijft in de gba van de gemeente waarin hij voor zijn vertrek woonde. De Afdeling wijst daarbij tevens op de definitie van de begrippen ‘ingeschrevene’ en ‘ingezetene’ in artikel 1 van de Wet gba.
De door [appellant] overgelegde uittreksels wijzen erop dat hij van 25 oktober 2005 tot 15 december 2010 als niet-ingezetene was ingeschreven in de gba van de gemeente Krimpen aan den IJssel. Op de door [appellant] overgelegde uittreksels van 9 oktober 2006 staat immers geen adres vermeld en daaruit volgt verder dat zijn verblijfplaats op dat moment in onderzoek was. Dat geldt evenzeer voor het door hem overgelegde uittreksel van 30 december 2011, afkomstig van de gemeente Krimpen aan den IJssel. Op dat uittreksel is namelijk achter het kopje ‘laatste adres’ niets ingevuld. Verder blijkt uit het door het college in beroep overgelegde formulier ‘Inlichtingen basisadministratie’ van 13 juli 2010, afkomstig van de gemeente Krimpen aan den IJssel, dat [appellant] van 11 november 1999 tot 25 oktober 2005 op het adres [locatie] stond ingeschreven en dat het adres vanaf 25 oktober 2005 onbekend was.
Nadat het college van Krimpen aan den IJssel in de gba had opgenomen dat [appellant] vanaf 25 oktober 2005 is vertrokken met bestemming onbekend, heeft hij eerst op 15 december 2010 overeenkomstig artikel 29 van de Wet gba aangifte van verblijf en adres gedaan, hetgeen in de gemeente Rotterdam is geschied. De rechtbank heeft in dat kader, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 25 maart 2009 in zaak nr. 200805754/1/H3, terecht overwogen dat artikel 46, vierde lid, van de Wet gba dwingend voorschrijft dat als datum van aanvang van verblijf in Nederland en van vestiging van adres dient te worden opgenomen de dag waarop de aangifte daartoe is ontvangen. Gelet hierop heeft de rechtbank evenzeer terecht overwogen dat het college niet bevoegd is om een andere datum van aanvang van het huidige verblijf in Nederland en van vestiging van het adres in de gemeente vast te stellen dan de datum van aangifte. Het college heeft derhalve terecht 15 december 2010 aangehouden als datum van aanvang van het huidige verblijf in Nederland. Dat [appellant] ter zitting bij de Afdeling heeft aangevoerd dat uit het Logisch Ontwerp gba volgt dat het college de aangifte van verblijf en adres in de gemeente Rotterdam ten onrechte heeft aangemerkt als een hervestiging waarop artikel 46 van de Wet gba van toepassing is, leidt, wat daar verder ook van zij, niet tot een ander oordeel. Het Logisch Ontwerp gba betreft de technische en administratieve inrichting van de gba en regelt niet de inschrijving in of uitschrijving uit de gba van een gemeente als zodanig.
De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het college terecht heeft geweigerd de in de gba opgenomen gegevens van [appellant] te wijzigen.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D. Roemers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. de Vries, ambtenaar van staat.
w.g. Roemers w.g. De Vries
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2013
582-721.