ECLI:NL:RVS:2013:CA2040

Raad van State

Datum uitspraak
5 juni 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
201209682/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wijziging gemeentelijke basisadministratie en de rechtsgeldigheid van inschrijving

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten [appellant A] en [appellant B] tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 30 augustus 2012. De rechtbank had het beroep van appellanten ongegrond verklaard, nadat het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam op 29 december 2010 een verzoek van appellanten om wijziging van hun gegevens in de gemeentelijke basisadministratie (gba) had afgewezen. Appellanten stelden dat zij sinds 11 november 1999 onafgebroken in Nederland verblijven, maar het college had de wijziging van hun gegevens afgewezen op basis van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (Wet gba). De rechtbank oordeelde dat het college terecht had vastgesteld dat de datum van aanvang van het huidige verblijf in Nederland op 6 september 2010 moest worden vastgesteld, omdat appellanten vanaf 25 oktober 2005 als vertrokken met bestemming onbekend waren ingeschreven.

Tijdens de zitting op 2 mei 2013 werd de zaak behandeld, waarbij appellanten werden bijgestaan door hun advocaat. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak vervolgens beoordeeld. De Afdeling concludeerde dat het college van burgemeester en wethouders niet bevoegd was om een andere datum van aanvang van het huidige verblijf in Nederland vast te stellen dan de datum van aangifte, die op 6 september 2010 was. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college terecht had geweigerd de in de gba opgenomen gegevens van appellanten te wijzigen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 5 juni 2013.

Uitspraak

201209682/1/A3.
Datum uitspraak: 5 juni 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Rotterdam,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 30 augustus 2012 in zaak nr. 11/2459 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 29 december 2010 heeft het college een verzoek van [appellant] om wijziging van haar gegevens in de gemeentelijke basisadministratie (hierna: gba) afgewezen.
Bij besluit van 10 juni 2011 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 augustus 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 mei 2013, waar [appellant A], bijgestaan door mr. M.C. de Jong, advocaat te Rotterdam, en het college, vertegenwoordigd door T.J. de Bruin, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: de Wet gba) wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder:
[…]
- persoonslijst: het geheel van gegevens als bedoeld in artikel 34, eerste lid, over één persoon in een basisadministratie;
[…]
- inschrijving: de opneming van een persoonslijst in een basisadministratie;
- ingeschrevene: degene ten aanzien van wie een persoonslijst in een basisadministratie is opgenomen;
- ingezetene: de ingeschrevene op wiens persoonslijst niet het gegeven van overlijden of van zijn vertrek uit Nederland als actueel gegeven is opgenomen;
[…]
- uitschrijving: de overdracht van een persoonslijst door de gemeente van inschrijving aan de volgende gemeente van inschrijving;
[…]
Ingevolge artikel 28 blijft degene die is ingeschreven in een basisadministratie, na zijn vertrek uit Nederland of na zijn overlijden ingeschreven in de basisadministratie van de gemeente waarin hij bij dat vertrek of bij dat overlijden was ingeschreven.
Ingevolge artikel 29, eerste lid, wordt de ingeschrevene die wegens vertrek uit Nederland niet als ingezetene is ingeschreven en die naar redelijke verwachting gedurende een half jaar ten minste twee derden van de tijd in Nederland verblijf zal houden en die zijn adres vestigt in een andere gemeente dan de gemeente van inschrijving, op grond van zijn aangifte van verblijf en adres ingeschreven in de basisadministratie van die andere gemeente.
Ingevolge artikel 30, eerste lid, geschiedt uitschrijving uitsluitend op grond van de mededeling van het college van burgemeester en wethouders van een andere gemeente dat heeft besloten tot inschrijving van de betrokken persoon in zijn basisadministratie. De uitschrijving geschiedt terstond na ontvangst van de mededeling. Tegen de in de eerste volzin bedoelde beslissing staat voor het college van burgemeester en wethouders geen voorziening open.
Ingevolge het tweede lid geldt als datum van uitschrijving de datum van inschrijving bij de volgende gemeente.
Ingevolge artikel 46, eerste lid, worden aan de aangifte van verblijf en adres van degene die naar redelijke verwachting gedurende een half jaar ten minste twee derden van de tijd in Nederland verblijf zal houden en die zijn adres heeft in de betrokken gemeente, gegevens betreffende het verblijf, het vorige land van verblijf en het adres ontleend.
Ingevolge het vierde lid wordt als datum van aanvang van het verblijf in Nederland en van vestiging van het adres in de gemeente de dag opgenomen waarop de aangifte is ontvangen, dan wel de dag waarop van het voornemen tot ambtshalve opneming van gegevens over het verblijf en adres aan betrokkene schriftelijk mededeling is gedaan.
Ingevolge artikel 82, eerste lid, voldoet het college van burgemeester en wethouders binnen vier weken kosteloos aan het verzoek van betrokkene hem betreffende gegevens in de basisadministratie te verbeteren, aan te vullen of te verwijderen, indien deze feitelijk onjuist dan wel onvolledig zijn of in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Het verzoek bevat de aan te brengen wijzigingen.
Ingevolge het tweede lid geeft het college van burgemeester en wethouders aan het verzoek uitvoering met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de eerste afdeling van dit hoofdstuk (artikelen 24 tot en met 54).
2. [appellant] is op 11 november 1999 in de gba ingeschreven in de gemeente Krimpen aan den IJssel. Op 25 oktober 2005 is, op grond van een adresonderzoek dat destijds ambtshalve door het college van die gemeente is verricht, haar persoonslijst opgeschort, hetgeen betekent dat in de gba is opgenomen dat [appellant] is vertrokken met bestemming onbekend. Op 6 september 2010 is [appellant] ingeschreven in de gba van Rotterdam.
[appellant] verzoekt thans nog om wijziging van haar gegevens in de gba in die zin dat daarin wordt opgenomen dat zij sinds 11 november 1999 onafgebroken in Nederland verblijft.
3. Het college heeft het verzoek van [appellant] afgewezen. Daartoe heeft het zich op het standpunt gesteld dat op grond van artikel 46, vierde lid, van de Wet gba als datum van aanvang van verblijf en van vestiging van het adres in de gemeente in de gba wordt opgenomen de dag waarop de aangifte is ontvangen dan wel de dag waarop van het voornemen tot ambtshalve opneming van gegevens over het verblijf en adres aan betrokkene schriftelijk mededeling is gedaan. Omdat vanaf 25 oktober 2005 de verblijfplaats van [appellant] onbekend was en zij eerst op 6 september 2010 aangifte heeft gedaan van verblijf en vestiging in de gemeente Rotterdam, is laatstgenoemde datum opgenomen in de gba als datum van het begin van het huidige verblijf in Nederland.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de datum van het begin van het huidige verblijf in Nederland dient te worden vastgesteld op 6 september 2010. Daartoe voert zij aan dat, anders dan het college stelt, zij niet op 25 oktober 2005 is uitgeschreven uit de gba, aangezien zij op 9 oktober 2006 nog uittreksels heeft ontvangen van het college van Krimpen aan den IJssel, waaruit blijkt dat zij op dat moment nog altijd in de gba stond ingeschreven en dat haar verblijfplaats ‘in onderzoek’ was. Zij heeft verder op 2 januari 2012 een uittreksel ontvangen uit de gba, waaruit blijkt dat zij vanaf 11 november 1999 ononderbroken ingeschreven heeft gestaan in de gemeente Krimpen aan den IJssel en waaruit volgt dat zij per 6 september 2010 vanuit Krimpen aan den IJssel is vertrokken naar Rotterdam. De datum van vestiging in Nederland dient derhalve, gelet op artikel 46, vierde lid, van de Wet gba te worden vastgesteld op 11 november 1999, aldus [appellant].
4.1. [appellant] betoogt terecht dat zij in 2005 niet is uitgeschreven uit de gba van de gemeente Krimpen aan den IJssel. Ingevolge artikel 30, eerste lid, van de Wet gba geschiedt uitschrijving immers uitsluitend op grond van een mededeling van het college van een andere gemeente dat heeft besloten tot inschrijving van de betrokken persoon in zijn gba. [appellant] is in 2005 niet ingeschreven in de gba van een andere gemeente. Zij is toen derhalve ingeschreven gebleven in de gba van de gemeente Krimpen aan den IJssel.
Dat [appellant] ook na 25 oktober 2005 stond ingeschreven in de gba van de gemeente Krimpen aan den IJssel betekent evenwel niet dat het college ten onrechte de datum van het begin van het huidige verblijf in Nederland heeft vastgesteld op 6 september 2010. Dat een persoon in de gba is ingeschreven, brengt immers niet met zich dat diegene in Nederland woont, aangezien ingevolge artikel 28 van de Wet gba een ingeschrevene na zijn vertrek uit Nederland ingeschreven blijft in de gba van de gemeente waarin hij voor zijn vertrek woonde. De Afdeling wijst daarbij tevens op de definitie van de begrippen ‘ingeschrevene’ en ‘ingezetene’ in artikel 1 van de Wet gba.
De door [appellant] overgelegde uittreksels wijzen erop dat zij van 25 oktober 2005 tot 6 september 2010 als niet-ingezetene was ingeschreven in de gba van de gemeente Krimpen aan den IJssel. Op de door [appellant] overgelegde uittreksels van 9 oktober 2006 staat immers geen adres vermeld en daaruit volgt verder dat haar verblijfplaats op dat moment in onderzoek was. Dat geldt evenzeer voor het door haar overgelegde uittreksel van 2 januari 2012, afkomstig van de gemeente Krimpen aan den IJssel. Op dat uittreksel is namelijk achter het kopje ‘laatste adres’ niets ingevuld. Verder blijkt uit het door het college in beroep overgelegde formulier ‘Inlichtingen basisadministratie’ van 13 juli 2010, afkomstig van de gemeente Krimpen aan den IJssel, dat [appellant] van 11 november 1999 tot 25 oktober 2005 op het adres [locatie] stond ingeschreven en dat het adres vanaf 25 oktober 2005 onbekend was.
Nadat het college van Krimpen aan den IJssel in de gba had opgenomen dat [appellant] vanaf 25 oktober 2005 is vertrokken met bestemming onbekend, heeft zij eerst op 6 september 2010 overeenkomstig artikel 29 van de Wet gba aangifte van verblijf en adres gedaan, hetgeen in de gemeente Rotterdam is geschied. De rechtbank heeft in dat kader, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 25 maart 2009 in zaak nr. 200805754/1/H3 (www.raadvanstate.nl), terecht overwogen dat artikel 46, vierde lid, van de Wet gba dwingend voorschrijft dat als datum van aanvang van verblijf in Nederland en van vestiging van adres dient te worden opgenomen de dag waarop de aangifte daartoe is ontvangen. Gelet hierop heeft de rechtbank evenzeer terecht overwogen dat het college niet bevoegd is om een andere datum van aanvang van het huidige verblijf in Nederland en van vestiging van het adres in de gemeente vast te stellen dan de datum van aangifte. Het college heeft derhalve terecht 6 september 2010 aangehouden als datum van aanvang van het huidige verblijf in Nederland. Dat [appellant] ter zitting bij de Afdeling heeft aangevoerd dat uit het Logisch Ontwerp gba volgt dat het college de aangifte van verblijf en adres in de gemeente Rotterdam ten onrechte heeft aangemerkt als een hervestiging waarop artikel 46 van de Wet gba van toepassing is, leidt, wat daar verder ook van zij, niet tot een ander oordeel. Het Logisch Ontwerp gba betreft de technische en administratieve inrichting van de gba en regelt niet de inschrijving in of uitschrijving uit de gba van een gemeente als zodanig.
De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het college terecht heeft geweigerd de in de gba opgenomen gegevens van [appellant] te wijzigen.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D. Roemers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. de Vries, ambtenaar van staat.
w.g. Roemers w.g. De Vries
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2013
582-721.