201112313/1/R3.
Datum uitspraak: 5 juni 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Budel, gemeente Cranendonck,
2. [appellant sub 2], wonend te Budel, gemeente Cranendonck,
de raad van de gemeente Cranendonck,
verweerder.
Bij besluit van 13 september 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "reparatieplan Buitengebied" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 februari 2013, waar [appellant sub 1], [appellant sub 2], bijgestaan door ing. J.B.M. Lauwerijssen, en de raad, vertegenwoordigd door drs. M.D.H. Janssen en ing. M.I. Briggeman, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
1. Ter zitting heeft [appellant sub 2] de beroepsgrond dat het plan niet elektronisch beschikbaar was, ingetrokken.
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
3. Het plan heeft onder meer tot doel enkele omissies in het bestemmingsplan "Buitengebied", dat bij besluit van 8 december 2009 is vastgesteld, te herstellen.
Het beroep van [appellant sub 1]
4. De raad heeft aangevoerd dat het beroep van [appellant sub 1], voor zover gericht tegen de oppervlaktematen die in artikel 3.3.4, onder a, van de planregels zijn genoemd voor een veldschuur op een perceel nabij de kruising van de Ruilverkavelingsweg en Broekkant te Budel, niet steunt op een bij hem naar voren gebrachte zienswijze.
Voorts heeft de raad betoogd dat het beroep van [appellant sub 1] niet-ontvankelijk is, voor zover zich dat richt tegen de mogelijkheid om op het perceel Broekkant 72 te Budel een grondverzetbedrijf te vestigen. Volgens de raad is reeds onder het voorgaande plan "Buitengebied" de bestemming "Agrarisch" gewijzigd in "Semi-agrarisch" en was het grondverzetbedrijf op die locatie mogelijk. [appellant sub 1] had daarom in het kader van de procedure omtrent het voorgaande plan tegen deze bestemming moeten opkomen.
4.1. Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening, zoals dat luidde ten tijde van belang, gelezen in samenhang met artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht, kan door een belanghebbende slechts beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, voor zover dit beroep de vaststelling van plandelen, voorschriften of aanduidingen betreft die de belanghebbende in een tegen het ontwerpplan naar voren gebrachte zienswijze heeft bestreden. Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij ter zake geen zienswijze naar voren heeft gebracht.
4.2. [appellant sub 1] richt zich blijkens het beroepschrift tegen de ligging van het bouwvlak voor de veldschuur. Dat hij over de bij het plan vastgestelde ligging van het bouwvlak geen zienswijze heeft ingediend, kan hem evenwel redelijkerwijs niet worden verweten, nu ten opzichte van het ontwerp de veldschuur dichter bij zijn woning mogelijk is gemaakt en daarmee ten opzichte van het ontwerp een nadeligere invloed kan ontstaan op het uitzicht van [appellant sub 1].
Over het betoog dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard, voor zover dat ziet op het grondverzetbedrijf op het perceel Broekkant 72, overweegt de Afdeling dat in het thans aan de orde zijnde plan het gehele perceel Broekkant 72 is opgenomen, zodat de vaststelling van dit plandeel opnieuw kan worden aangevochten. De door de raad gestelde omstandigheid dat het voorliggende plan enkele onvolkomenheden in het bestemmingsplan "Buitengebied" beoogt te herstellen en dat in dat plan reeds voorzien was in een grondverzetbedrijf, maakt niet dat [appellant sub 1] dit plandeel niet in beroep aan de orde kan stellen.
Het beroep van [appellant sub 1] is derhalve geheel ontvankelijk.
5. [appellant sub 1] kan zich niet verenigen met de bestemming "Agrarisch" en de functieaanduiding "specifieke vorm van agrarisch - veldschuur 2" voor zover die zijn toegekend aan het perceel nabij de kruising van de Ruilverkavelingsweg en Broekkant te Budel. Volgens hem zal het oprichten van een veldschuur ter plaatse leiden tot aantasting van het uitzicht vanuit zijn woning aan de Ruilverkavelingsweg 10. Verder voert hij aan dat de in- en uitrit naar de veldschuur te dicht bij de in- en uitrit naar zijn woning zal worden aangelegd. Dit zal volgens hem verkeershinder met zich brengen en de verkeersveiligheid aantasten. Verder had volgens hem de veldschuur ook op het bestaande bouwvlak van het perceel Ruilverkavelingsweg 12 gerealiseerd kunnen worden. Tot slot voert hij aan dat het plan op dit punt in strijd is met het provinciale beleid en dat de veldschuur betrokken zal worden bij de activiteiten van een grondverzetbedrijf aan de Broekkant 72. Volgens [appellant sub 1] zal hierdoor geluidoverlast bij zijn woning ontstaan.
5.1. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat op de gronden ten zuiden van het perceel Broekkant 72 een vervallen veldschuur aanwezig is, die zal worden herbouwd op de gronden met de bovengenoemde bestemming en aanduiding. De vervallen veldschuur is niet in strijd met het hiervoor geldende bestemmingsplan. Volgens de raad zal herbouw van de veldschuur op de huidige locatie misstaan in het landschap, omdat deze geïsoleerd in het landschap ligt. Door voor de te herbouwen veldschuur een apart bouwvlak op ongeveer 20 meter vanaf de weg toe te kennen, zal de veldschuur beter aansluiten bij de reeds bestaande gebouwen in de omgeving en wordt de openheid van het landschap verbeterd. Volgens de raad is dit in overeenstemming met het provinciale beleid. Gelet op de afstand van de nieuwe veldschuur tot het bouwvlak van [appellant sub 1], ongeveer 130 meter, en de omvang daarvan, zal de belemmering van het uitzicht vanuit diens woning gering zijn, aldus de raad. Voorts heeft de raad gesteld dat niet een nieuwe bouwmogelijkheid wordt geschapen, omdat voor de veldschuur reeds een vergunning was verleend. Over het gebruik van de veldschuur heeft de raad gesteld dat uit de begripsomschrijving hiervan blijkt dat deze niet kan worden gebruikt voor de activiteiten van het grondverzetbedrijf.
5.2. Aan het perceel is de bestemming "Agrarisch" en de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - veldschuur" toegekend.
In artikel 3, lid 3.3.4, onder a, van de planregels is bepaald dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veldschuur 2' een veldschuur is toegestaan met een oppervlakte van maximaal 225 m2, een goothoogte van maximaal 3 m en een bouwhoogte van maximaal 4,5 m.
In artikel 1, lid 1.99, is een veldschuur omschreven als een vrij in het veld staande schuur, die uitsluitend wordt gebruikt voor het onderbrengen van vee tegen weersinvloeden, voor het stallen of het melken van vee, voor de opslag van agrarische producten en/of voor de opslag van agrarische werktuigen ten dienst van het agrarisch bedrijf.
5.3. Uit de bovengenoemde begripsomschrijving blijkt dat de veldschuur enkel mag worden gebruikt voor het onderbrengen van vee, voor het stallen of het melken van vee en voor het opslaan van agrarische werktuigen voor agrarische bedrijvigheid en agrarische producten. Het plan staat derhalve activiteiten ten behoeve van grondverzet in de veldschuur niet toe. De vraag of in de toekomst de veldschuur zal worden betrokken bij het grondverzetbedrijf, staat thans niet ter beoordeling, maar is, gegeven deze bestemming, een kwestie van handhaving.
Over de verkeersveiligheid van een eventueel aan te leggen ontsluitingsweg naar de veldschuur overweegt de Afdeling dat dit plan, voor zover hier van belang, ziet op de grond waar de veldschuur zal worden opgericht. Op de gronden rondom de veldschuur zijn geen wegen toegestaan. [appellant sub 1] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het gebruik van de veldschuur zoals hiervoor omschreven tot onaanvaardbare verkeershinder zal leiden.
Over het uitzicht van [appellant sub 1] overweegt de Afdeling dat het niet onaannemelijk is dit door de veldschuur in enige mate wordt aangetast. Gezien de onderlinge afstand tussen het bouwvlak voor de veldschuur en het bouwvlak op het perceel van [appellant sub 1] van 130 meter, de maximale oppervlakte van 225 vierkante meter en de maximale bouwhoogte van 4,5 meter, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de te bouwen veldschuur niet een zo groot verlies van uitzicht met zich zal brengen, dat om die reden het plan niet op dit punt had kunnen worden vastgesteld. Voorts ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat de verplaatsing van het bouwvlak voor de veldschuur in strijd is met het provinciaal beleid, nog daargelaten dat de raad daar niet aan gebonden is. Het betoog faalt.
6. [appellant sub 1] kan zich niet verenigen met de bestemming "Bedrijf - Semi-agrarisch" die is toegekend aan het perceel Broekkant 72 te Budel, voor zover daarbij het bebouwbaar oppervlak ten opzichte van het bestemmingsplan "Buitengebied" is vergroot naar 1.570 m2. Hij voert aan dat zijn eigen bedrijf eveneens voor een dergelijke vergroting in aanmerking zou moeten komen en dat onduidelijk is of de locatie zich vanuit akoestisch oogpunt en gezien de verkeersveiligheid leent voor een grondverzetbedrijf. Verder voert hij aan dat de vergroting van het maximale toegestane bouwoppervlak slechts door politieke motieven is ingegeven en niet op grond van bestaande rechten kan worden toegestaan.
6.1. Volgens de raad is het perceel een voormalige agrarische bedrijfslocatie. Dit betekent dat in beginsel de maximaal toelaatbare bebouwbare oppervlakte moet worden vastgesteld overeenkomstig de oppervlakte die de gebouwen ten tijde van de beëindiging van de agrarische activiteiten besloegen. Voor de omschakeling van de agrarische activiteiten naar de semi-agrarische activiteiten was bij besluit van 23 april 2008 een bouwvergunning verleend voor een loods. Met de omvang van deze vergunde loods was geen rekening gehouden bij het vaststellen van de maximaal bebouwbare oppervlakte in het bestemmingsplan "Buitengebied". Gelet op deze bouwvergunning is de maximaal bebouwbare oppervlakte vergroot ten opzichte van het bestemmingsplan "Buitengebied" van 950 m2 naar 1.570 m2 in het voorliggende plan. Verder is volgens de raad geen sprake van gelijke gevallen, nu het bedrijf op het perceel Broekkant 72 is omgeschakeld naar een semi-agrarisch bedrijf en dat van [appellant sub 1] niet, aldus de raad.
6.2. Aan het perceel Broekkant 72 is de bestemming "Bedrijf - Semi-agrarisch" en de aanduiding "agrarisch loonbedrijf" toegekend.
In artikel 6, lid 6.1 van de planregels is bepaald dat de voor "Bedrijf - Semi-agrarisch" aangewezen gronden bestemd zijn voor agrarisch verwante bedrijven alsmede agrarisch technische hulpbedrijven, een en ander met bijbehorende bouwwerken en voorzieningen en overeenkomstig de in 6.2 opgenomen andere detaillering van de bestemming.
In lid 6.2.1 is bepaald dat op het perceel Broekkant 72 een agrarisch loonbedrijf is toegestaan met een bebouwbaar oppervlak van 1.570 m2.
6.3. Vast staat dat bij besluit van 23 april 2008 een bouwvergunning is verleend voor een loods. Verder staat vast dat bij het vaststellen van de maximaal te bebouwen oppervlakte van het perceel in het bestemmingsplan "Buitengebied" geen rekening is gehouden met de oppervlakte van deze loods. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen is een rechtsgeldige bouwvergunning een bestaand recht waaraan bij de vaststelling van een bestemmingsplan in beginsel niet voorbij kan worden gegaan. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de raad na afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid een groter gewicht kon toekennen aan het vergroten van de maximaal bebouwbare oppervlakte om de vergunde loods in planologische opzicht in te passen dan aan het belang van [appellant sub 1]. Verder ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de activiteiten van het grondverzetbedrijf zullen leiden tot onaanvaardbare geluidhinder en een onaanvaardbare aantasting van de verkeersveiligheid. Het betoog faalt.
Het beroep van [appellant sub 2]
7. [appellant sub 2] betoogt dat niet duidelijk uit de publicatie van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan blijkt of door het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant een reactieve aanwijzing is gegeven over dit plan.
7.1. Uit artikel 3.8, zesde lid, van de Wro vloeit voort, voor zover hier van belang, dat indien een reactieve aanwijzing is gegeven, het bestemmingsplan samen met het aanwijzingsbesluit en op gelijke wijze wordt bekendgemaakt.
7.2. Vast staat dat ten aanzien van het plan geen reactieve aanwijzing is gegeven. Er bestaat geen wettelijke bepaling die ertoe verplicht dat in de publicatie van het vaststellingsbesluit van het bestemmingsplan wordt vermeld dat geen reactieve aanwijzing is gegeven voor het plan of een deel van het plan. Het betoog faalt.
8. [appellant sub 2] betoogt dat ten onrechte slechts aan een deel van zijn perceel [locatie] te Budel, waaraan de bestemming "Agrarisch met waarden - 1" is toegekend, de aanduiding "glastuinbouw" is toegekend. Volgens hem had deze aanduiding aan het gehele bouwvlak moeten worden toegekend. Hij voert aan dat onder het hiervoor geldende plan op zijn hele perceel glastuinbouw mogelijk was en dat hij daarom een bestaand recht heeft op glastuinbouw op zijn gehele perceel. Volgens hem heeft de raad verder ten onrechte geen rekening gehouden met een bij besluit van 7 oktober 2011 verleende en onherroepelijk geworden omgevingsvergunning voor het bouwen van twee tuinbouwkassen. Deze kassen zullen op een deel van het perceel worden gebouwd dat buiten het deel van het perceel met de aanduiding "glastuinbouw" valt.
8.1. De raad stelt dat in het vorige bestemmingsplan "Buitengebied 2009" abusievelijk op het hele perceel, dat 7,1 hectare groot is, glastuinbouw mogelijk was en dat op het hele perceel kassen konden worden gebouwd. Omdat ingevolge artikel 10.5 van de Verordening Ruimte Noord-Brabant 2011 (hierna: de Verordening) bestaande glastuinbouwbedrijven tot niet meer dan 3 hectare netto glas mogen uitbreiden, heeft de raad de ten tijde van het voorbereiden van het plan feitelijk bestaande situatie als zodanig beoogd te bestemmen. Uitgaande van deze situatie heeft hij de aanduiding "glastuinbouw" toegekend aan het middelste deel van het terrein waar op het moment van het bestreden besluit ongeveer 16.000 m2 aan glasopstanden stond en aan het voorste deel van het perceel waarop enkele bedrijfsgebouwen en de bedrijfswoning staan. Aan het overige deel van het perceel, waar geen glazen kassen staan, is de aanduiding "permanente teeltondersteunende voorzieningen" toegekend. Verder bestonden volgens de raad voor de te bouwen kassen nog geen bestaande rechten, omdat de vergunning hiervoor eerst op 7 oktober 2011 en dus na het vaststellen van het plan is verleend. De raad kon hiermee derhalve geen rekening houden. In dit verband stelt de raad verder dat hij bij het vaststellen van het bestemmingsplan gehouden was de Verordening in acht te nemen en dat aan naleving en uitvoering hiervan een groter gewicht toekomt dan aan de eventuele toekomstige rechten op grond van een op het tijdstip van vaststellen van het plan nog niet verleende vergunning.
8.2. Aan het perceel van [appellant sub 2] is de bestemming "Agrarisch met waarden - 1" toegekend. Aan het middelste deel van het perceel en aan een deel van de voorzijde van het perceel, waarop onder meer een schuur en de woning van [appellant sub 2] staan, is de aanduiding "glastuinbouw" toegekend. Dit deel van het perceel is ongeveer 3,5 hectare groot. Aan het overige deel van de voorzijde en het achterste deel van het perceel, tezamen ongeveer 3,6 hectare, is de aanduiding "permanente teeltondersteunende voorzieningen" toegekend.
8.3. Ingevolge artikel 4, lid 4.2.3, van de planregels is op het bouwvlak op de gronden met de bestemming "Agrarisch met waarden - 1" een glastuinbouwbedrijf ter plaatse van de aanduiding "glastuinbouw" toegestaan.
Ingevolge lid 4.3.2, onder b, zijn agrarische bedrijfsgebouwen in de vorm van kassen uitsluitend toegestaan op bouwvlakken met de aanduiding "glastuinbouw".
Ingevolge het bepaalde onder g mogen ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - permanente teeltondersteunende voorzieningen" enkel bouwwerken worden opgericht ten behoeve van permanente teeltondersteunende voorzieningen.
In artikel 1, lid 50, is een glastuinbouwbedrijf gedefinieerd als een bedrijf, dat is gericht op het telen van gewassen door in hoofdzaak gebruik te maken van permanente kassen of tunnels met een bouwhoogte van 1,50 meter of meer.
In lid 64 zijn kassen omschreven als gebouwen waarvan de wanden en het dak voornamelijk bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal en dienend tot het kweken, trekken, vermeerderen, opkweken, of verzorgen van vruchten, bloemen, groenten, planten of bomen, alsmede in voorkomende gevallen tot bescherming van de omgeving tegen milieubelastende stoffen;
Lid 93 luidt: "teeltondersteunende voorzieningen: voorzieningen in, op of boven de grond, die door agrarische bedrijven met plantaardige teelten worden gebruikt om de productie onder meer gecontroleerde omstandigheden te laten plaatsvinden;
te onderscheiden zijn de volgende categorieën:
permanent: teeltondersteunende voorzieningen met een permanent karakter, bijvoorbeeld containervelden, stellingenteelt (bakken in stellingen, regenkappen) en teeltondersteunende kassen (met inbegrip van tunnel of boogkassen)."
8.4. Artikel 10.1 van de Verordening luidt: "Als:
a. mogelijk doorgroeigebied glastuinbouw,
b. vestigingsgebied glastuinbouw, en
c. glasboomteeltgebied Zundert
zijn aangewezen de als zodanig aangeduide gebieden waarvan de geometrische plaatsbepaling en de begrenzing met een nauwkeurigheid van 25 meter zijn vastgelegd."
Artikel 10.5 luidt: "Een bestemmingsplan dat is gelegen buiten de bij artikel 10.1 aangewezen gebieden bepaalt dat uitbreiding van glastuinbouwbedrijven is toegestaan tot ten hoogste 3 hectare netto glas."
In artikel 1, lid 34, is een glastuinbouwbedrijf omschreven als een agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in kassen plaatsvindt.
In lid 42 is een kas omschreven als een agrarisch bedrijfsgebouw waarvan de wanden en het dak voornamelijk bestaan uit glas of een ander lichtdoorlatend materiaal en dienend voor de productie van gewassen onder geconditioneerde klimaatomstandigheden waaronder mede begrepen een schuurkas of een permanente tunnel- of boogkas hoger dan 1,5 meter.
In lid 74 is een teeltondersteunende voorziening omschreven als een ondersteunende voorziening die een onderdeel is van de vollegrondse bedrijfsvoering van een tuinbouwbedrijf of boomkwekerij.
8.5. Het perceel van [appellant sub 2] ligt buiten de in artikel 10.1 van de Verordening aangewezen gebieden. Op grond van het hiervoor geldende plan "Buitengebied" waren op het hele perceel glazen kassen toegestaan.
In artikel 3.3, eerste lid, onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is bepaald dat een aanvraag om een omgevingsvergunning aangehouden dient te worden wanneer voor ontvangst van de aanvraag een bestemmingsplan als ontwerp ter inzage is gelegd. Ingevolge het tweede lid, onder b, duurt deze aanhouding tot overschrijding van de termijn die is genoemd in artikel 3.8, eerste lid, onder e, van de Wro. In dit laatstgenoemde artikel is bepaald dat de gemeenteraad binnen twaalf weken na de termijn van terinzagelegging beslist omtrent vaststelling van het bestemmingsplan.
Het ontwerp van het bestemmingsplan heeft vanaf 24 februari 2011 ter inzage gelegen. De termijn als bedoeld in artikel 3.8, lid 1, onder e, van de Wro verstreek daarmee op 30 juni 2011. Op dit datum verviel derhalve de aanhoudingsplicht. Op 22 juli 2011 heeft [appellant sub 2] een omgevingsvergunning aangevraagd voor het bouwen van twee glazen kassen buiten het deel van het perceel waaraan de aanduiding "glastuinbouw" is verleend. De oppervlakte van de te bouwen kassen bedraagt in totaal ongeveer 16.700 m2. Deze vergunning is bij besluit van 7 oktober 2011 verleend.
8.6. Over de omgevingsvergunning van 7 oktober 2011 overweegt de Afdeling dat ten tijde van het vaststellen van het plan een aanvraag daartoe weliswaar was ingediend, maar dat daarop toen nog niet was beslist en het toen voorts niet kenbaar was dat na toepassing van artikel 2.12, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die vergunning zou moeten worden verleend. Om die reden kan het betoog dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de vergunning van 7 oktober 2011 niet slagen.
8.7. Over de rechten op basis van het hiervoor geldende plan, overweegt de Afdeling dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen. De raad heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat uit artikel 10.5 van de Verordening voortvloeit dat op het perceel niet meer dan 3 hectare netto glas mogelijk mag worden gemaakt en dat deze bepaling in acht moet worden genomen bij het vaststellen van het bestemmingsplan. Het betoog faalt.
9. [appellant sub 2] heeft zich voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellant sub 2] heeft in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
10. Gelet op het voorgaande zijn de beroepen ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzitter, en mr. J. Hoekstra en mr. E. Helder, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.S. van Helvoort, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Van Helvoort
voorzitter ambtenaar van staat Uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2013