ECLI:NL:RVS:2013:CA2034

Raad van State

Datum uitspraak
5 juni 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
201210896/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunningverlening voor elektriciteitscentrale aan de Eemshaven en de ontvankelijkheid van bezwaren

In deze zaak gaat het om de vergunningverlening door de colleges van gedeputeerde staten van Groningen, Fryslân en Drenthe aan RWE Eemshaven Holding B.V. voor de bouw en exploitatie van een elektriciteitscentrale aan de Eemshaven. De vergunning is verleend op 19 juni 2012, maar tegen deze beslissing hebben verschillende appellanten bezwaar gemaakt. De colleges hebben de bezwaren van de appellanten niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij volgens de colleges geen belanghebbenden zijn bij de vergunning. De appellanten hebben hiertegen beroep ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de afstand van de woningen van de appellanten tot de elektriciteitscentrale te groot is om als belanghebbende te worden aangemerkt. Appellant sub 1A woont op 14 kilometer afstand en appellant sub 2 op 34 kilometer afstand van de centrale. De colleges hebben terecht gesteld dat deze afstanden geen rechtstreeks betrokken belang bij de vergunning opleveren. De Raad van State heeft ook overwogen dat de appellanten geen feiten of omstandigheden hebben aangevoerd die hun bezwaren zouden kunnen onderbouwen.

De conclusie van de Raad van State is dat de colleges de bezwaren van de appellanten terecht niet-ontvankelijk hebben verklaard. Het beroep van appellant sub 1B is niet-ontvankelijk verklaard, terwijl de beroepen van appellant sub 1A en appellant sub 2 ongegrond zijn verklaard. De Raad van State heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201210896/1/R2.
Datum uitspraak: 5 juni 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1A], wonend te [woonplaats] en [appellant sub 1B], wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Groningen,
het college van gedeputeerde staten van Fryslân,
het college van gedeputeerde staten van Drenthe,
(hierna: de colleges)
verweerders.
Procesverloop
Bij besluit van 19 juni 2012, kenmerk 2012-26657, hebben de colleges aan RWE Eemshaven Holding B.V. (hierna: RWE) een vergunning krachtens de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) verleend voor de bouw en het in bedrijf nemen en houden van een elektriciteitscentrale aan de Eemshaven.
Bij besluiten van 16 oktober 2012, hebben de colleges het door [appellant sub1A] en [appellant sub 2] hiertegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze besluiten hebben [appellanten sub 1], en [appellant sub 2] beroep ingesteld.
De colleges hebben een verweerschrift ingediend.
RWE heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting gevoegd behandeld met zaaknr. 201210359/1/R2 op 23 april 2013, waar [appellant sub 1A], in persoon, [appellant sub 2], bijgestaan door J. Smid en E. Farwijck, en de colleges, vertegenwoordigd door mr. H.J.M. Besselink, advocaat te Den Haag, zijn verschenen. Voorts is ter zitting RWE, vertegenwoordigd door, mr. J.J. Peelen, advocaat te Amsterdam, gehoord.
Na de zitting zijn de zaken gesplitst.
Overwegingen
het beroep van [appellant sub1B]
1. Ingevolge artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht, zoals dat luidde ten tijde van belang, kan geen beroep bij de administratieve rechter worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijze als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht, geen bezwaar heeft gemaakt of geen administratief beroep heeft ingesteld.
1.1. [appellant sub1B] heeft het bezwaarschrift dat [appellant sub1A] heeft ingediend tegen de verleende vergunning voor de elektriciteitscentrale niet mede ondertekend en heeft evenmin zelf als privépersoon een bezwaarschrift ingediend. [appellant sub1B] heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd waarom hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij als privépersoon geen bezwaarschrift heeft ingediend. Het beroep van [appellanten sub 1] is, voor zover ingediend door [appellant sub1B], niet-ontvankelijk.
De besluiten van de colleges
2. De colleges hebben de bezwaarschriften van [appellant sub1A] en [appellant sub 2] niet-ontvankelijk verklaard. [appellant sub1A] en [appellant sub 2] zijn volgens de colleges geen belanghebbende bij de vergunning omdat zij op een grotere afstand dan 1,5 kilometer van de elektriciteitscentrale wonen.
2.1. Ingevolge 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder een belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Om als belanghebbende in de zin van de Algemene wet bestuursrecht te kunnen worden aangemerkt, dient een natuurlijk persoon een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.
het beroep van [appellant sub1A]
3. [appellant sub1A] betoogt dat de colleges zich ten onrechte op het standpunt hebben gesteld dat hij niet belanghebbend is bij de vergunning voor de elektriciteitscentrale. Hij voert daartoe aan dat ter plaatse van zijn woning schadelijke emissies van de elektriciteitscentrale zullen neerslaan. De elektriciteitscentrale zal dan ook afbreuk doen aan de leefkwaliteit van zijn woonomgeving. Ter zitting heeft hij voorts aangevoerd dat hij weliswaar op 14 kilometer afstand van de elektriciteitscentrale woont, maar dat de afstand van zijn woning tot het dichtstbij gelegen Natura 2000-gebied Krummhörn slechts ruim 1 kilometer bedraagt.
3.1. De colleges stellen zich in het verweerschrift op het standpunt dat [appellant sub1A] op een afstand van ongeveer 14 kilometer van de elektriciteitscentrale woont. Deze afstand is volgens de colleges te groot om een rechtstreeks bij de vergunning betrokken belang te kunnen aannemen. In reactie op het betoog ter zitting hebben de colleges gesteld dat de elektriciteitscentrale geen effecten heeft op het Natura 2000-gebied Krummhörn. Het Natura 2000-gebied Waddenzee ligt op 4 kilometer van de woning van [appellant sub1A] en daar heeft hij geen zicht op.
3.2. De Afdeling is van oordeel dat de colleges zich terecht op het standpunt hebben gesteld dat een afstand van 14 kilometer tot de elektriciteitscentrale te groot is om een rechtstreeks bij de vergunning betrokken belang te kunnen aannemen. Het betoog van [appellant sub1A] dat hij op een afstand van ongeveer 4 kilometer van het Natura 2000-gebied Waddenzee en op ruim 1 kilometer van het Natura 2000-gebied Krummhörn woont is niet doorslaggevend, nu voor de beoordeling van de vraag of [appellant sub1A] belanghebbende is bij het bestreden besluit van belang is of [appellant sub1A] gevolgen kan ondervinden van de met de vergunning toegestane bouw en het in bedrijf nemen en houden van een elektriciteitscentrale. Ter zitting is bevestigd dat [appellant sub1A] vanaf zijn perceel geen zicht heeft op de elektriciteitscentrale. Niet gebleken is van feiten of omstandigheden in verband waarmee moet worden geoordeeld dat ondanks de afstand tot de elektriciteitscentrale een objectief en persoonlijk belang door het besluit tot verlening van de vergunning wordt geraakt. Dat [appellant sub1A] bezorgd is dat emissies van de elektriciteitscentrale ter plaatse van zijn woning zullen neerslaan, is niet toereikend om een bijzonder individueel belang aan te kunnen nemen dat hem onderscheidt van vele anderen die in deze omgeving wonen. Daarbij wordt betrokken dat in de vergunningaanvraag, de passende beoordeling en door [appellant sub1A] overgelegde stukken geen aanknopingspunten kunnen worden gevonden dat ter plaatse van de woning van [appellant sub1A] gevolgen van de elektriciteitscentrale merkbaar zullen zijn. Een louter gevoel van betrokkenheid, hoe sterk dat gevoel ook is, is evenmin voldoende om belanghebbende te zijn.
3.3. De conclusie is dat de colleges het bezwaar van [appellant sub1A] terecht niet-ontvankelijk hebben verklaard. Het beroep is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 2]
4. [appellant sub 2] betoogt dat de colleges zich ten onrechte op het standpunt hebben gesteld dat hij als privépersoon niet belanghebbend is bij de vergunning voor de elektriciteitscentrale. Hij wijst erop dat hij niet slechts als privépersoon bezwaar heeft gemaakt, maar dat hij dat tevens als vertegenwoordiger van de kieskring Aurich in de Duitse Bondsdag heeft gedaan. In die hoedanigheid behartigt hij de belangen van de inwoners van die kieskring.
4.1. De colleges stellen zich in het verweerschrift op het standpunt dat [appellant sub 2] op een afstand van ongeveer 34 kilometer van de elektriciteitscentrale woont. Deze afstand is volgens de colleges te groot om een rechtstreeks bij de vergunning betrokken belang te kunnen aannemen.
4.2. De Afdeling is van oordeel dat de colleges zich terecht op het standpunt hebben gesteld dat een afstand van 34 kilometer tot de elektriciteitscentrale te groot is om een rechtstreeks bij de vergunning betrokken belang te kunnen aannemen. Voorts is niet gebleken van feiten of omstandigheden in verband waarmee moet worden geoordeeld dat ondanks deze afstand een objectief en persoonlijk belang door het besluit tot verlening van de vergunning wordt geraakt. De omstandigheid dat [appellant sub 2] zich, als vertegenwoordiger van de kieskring Aurich in de Duitse Bondsdag, mede de belangen van de inwoners van deze kieskring aantrekt, maakt dit niet anders. Een gevoel van morele verplichting en verantwoordelijkheid om als vertegenwoordiger van de kieskring Aurich op te komen voor de belangen van de inwoners van deze kieskring, hoe sterk dat gevoel ook is, is niet voldoende om te kunnen spreken van een rechtstreeks betrokken belang.
4.3. De conclusie is dat de colleges het bezwaar van [appellant sub 2] terecht niet-ontvankelijk hebben verklaard. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 1B] niet-ontvankelijk;
II. verklaart de beroepen van [appellant sub 1A] en [appellant sub 2] ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins-de Vin en mr. R. Uylenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Verbeek
Voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2013
388.