201210359/1/R2.
Datum uitspraak: 5 juni 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Amsterdam,
2. [appellant sub 2A], wonend te Groothusen, (Duitsland) en [appellant sub 2B], wonend te Pewsum (Duitsland),
appellanten,
de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, (thans: staatssecretaris van Economische Zaken; hierna: de staatssecretaris),
verweerder.
Bij besluit van 22 juni 2012, kenmerk 279063, heeft de staatssecretaris aan RWE Eemshaven Holding B.V. (hierna: RWE) een vergunning krachtens de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) verleend voor de bouw en in bedrijf nemen en houden van een elektriciteitscentrale aan de Eemshaven.
Bij besluiten van 11 oktober 2012, kenmerk DR/2012/1180, heeft de staatssecretaris het door [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] hiertegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze besluiten hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting gevoegd behandeld met zaaknr. 201210896/1/R2 op 23 april 2013, waar [appellant sub 2A], in persoon en bijgestaan door [gemachtigde], en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. H.J.M. Besselink, advocaat te Den Haag, zijn verschenen. Voorts is ter zitting RWE, vertegenwoordigd door mr. J.J. Peelen, advocaat te Amsterdam, gehoord.
Na de zitting zijn de zaken gesplitst.
het beroep van [appellant sub 2B]
1. Ingevolge artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht, zoals dat luidde ten tijde van belang, kan geen beroep bij de administratieve rechter worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijze als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht, geen bezwaar heeft gemaakt of geen administratief beroep heeft ingesteld.
1.1. [appellant sub 2B] heeft het bezwaarschrift dat [appellant sub 2A] heeft ingediend tegen de verleende vergunning voor de elektriciteitscentrale niet mede ondertekend en heeft evenmin zelf als privépersoon een bezwaarschrift ingediend. [appellant sub 2B] heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd waarom hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij als privépersoon geen bezwaarschrift heeft ingediend. Het beroep van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] is, voor zover ingediend door [appellant sub 2B], niet-ontvankelijk.
de besluiten van de staatssecretaris
2. De staatssecretaris heeft de bezwaarschriften van [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] niet-ontvankelijk verklaard. [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] zijn volgens de staatssecretaris geen belanghebbende bij de vergunning omdat zij op een grotere afstand dan 1,5 kilometer van de elektriciteitscentrale wonen.
2.1. Ingevolge 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder een belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Om als belanghebbende in de zin van de Algemene wet bestuursrecht te kunnen worden aangemerkt, dient een natuurlijk persoon een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.
het beroep van [appellant sub 1]
3. [appellant sub 1] betoogt dat de staatssecretaris zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat hij niet belanghebbend is bij de vergunning voor de elektriciteitscentrale. De elektriciteitscentrale zal verstrekkende gevolgen hebben voor het milieu en de volksgezondheid. Dat betreffen belangen die [appellant sub 1] zich uit hoofde van zijn beroep als arts aantrekt.
3.1. De staatssecretaris stelt zich in het verweerschrift op het standpunt dat [appellant sub 1] op een afstand van ongeveer 180 kilometer van de elektriciteitscentrale woont. Deze afstand is volgens de staatssecretaris te groot om een rechtstreeks bij de vergunning betrokken belang te kunnen aannemen.
3.2. De Afdeling is van oordeel dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat een afstand van 180 kilometer tot de elektriciteitscentrale te groot is om een rechtstreeks bij de vergunning betrokken belang te kunnen aannemen. Voorts is niet gebleken van feiten of omstandigheden in verband waarmee moet worden geoordeeld dat ondanks deze afstand een objectief en persoonlijk belang door het besluit tot verlening van de vergunning wordt geraakt. Een louter gevoel van betrokkenheid, hoe sterk dat gevoel ook is, is niet voldoende om belanghebbende te zijn.
3.3. De conclusie is dat de staatssecretaris het bezwaar van [appellant sub 1] terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep is ongegrond.
het beroep van [appellant sub 2A]
4. [appellant sub 2A] betoogt dat de staatssecretaris zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat hij niet belanghebbend is bij de vergunning voor de elektriciteitscentrale. Hij voert daartoe aan dat ter plaatse van zijn woning schadelijke emissies van de elektriciteitscentrale zullen neerslaan. De elektriciteitscentrale zal dan ook afbreuk doen aan de leefkwaliteit van zijn woonomgeving. Ter zitting heeft hij voorts aangevoerd dat hij weliswaar op 14 kilometer afstand van de elektriciteitscentrale woont, maar dat de afstand van zijn woning tot het dichtstbij gelegen Natura 2000-gebied Krummhörn slechts ruim 1 kilometer bedraagt.
4.1. De staatssecretaris stelt zich in het verweerschrift op het standpunt dat [appellant sub 2A] op een afstand van ongeveer 14 kilometer van de elektriciteitscentrale woont. Deze afstand is volgens de staatssecretaris te groot om een rechtstreeks bij de vergunning betrokken belang te kunnen aannemen. In reactie op het betoog ter zitting heeft de staatssecretaris gesteld dat de elektriciteitscentrale geen effecten heeft op het Natura 2000-gebied Krummhörn. Het Natura 2000-gebied Waddenzee ligt op 4 kilometer van de woning van [appellant sub 2A] en daar heeft hij geen zicht op.
4.2. De Afdeling is van oordeel dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat een afstand van 14 kilometer tot de elektriciteitscentrale te groot is om een rechtstreeks bij de vergunning betrokken belang te kunnen aannemen. Het betoog van [appellant sub 2A] dat hij op een afstand van ongeveer 4 kilometer van het Natura 2000-gebied Waddenzee en op ruim 1 kilometer van het Natura 2000-gebied Krummhörn woont is niet doorslaggevend, nu voor de beoordeling van de vraag of [appellant sub 2A] belanghebbende is bij het bestreden besluit van belang is of [appellant sub 2A] gevolgen kan ondervinden van de met de vergunning toegestane bouw en het in bedrijf nemen en houden van een elektriciteitscentrale. Ter zitting is bevestigd dat [appellant sub 2A] vanaf zijn perceel geen zicht heeft op de elektriciteitscentrale. Niet gebleken is van feiten of omstandigheden in verband waarmee moet worden geoordeeld dat ondanks de afstand tot de elektriciteitscentrale een objectief en persoonlijk belang door het besluit tot verlening van de vergunning wordt geraakt. Dat [appellant sub 2A] bezorgd is dat emissies van de elektriciteitscentrale ter plaatse van zijn woning zullen neerslaan, is niet toereikend om een bijzonder individueel belang aan te kunnen nemen dat hem onderscheidt van vele anderen die in deze omgeving wonen. Daarbij wordt betrokken dat in de vergunningaanvraag, de passende beoordeling en de door [appellant sub 2A] overgelegde stukken geen aanknopingspunten kunnen worden gevonden dat ter plaatse van de woning van [appellant sub 2A] gevolgen van de elektriciteitscentrale merkbaar zullen zijn. Een louter gevoel van betrokkenheid - hoe sterk dat gevoel ook is - is evenmin voldoende om belanghebbende te zijn.
4.3. De conclusie is dat de staatssecretaris het bezwaar van [appellant sub 2A] terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 2B] niet-ontvankelijk;
II. verklaart de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins-de Vin en mr. R. Uylenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Verbeek
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2013