ECLI:NL:RVS:2013:CA2007

Raad van State

Datum uitspraak
31 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
201302796/2/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • P. Plambeck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen bestemmingsplan 'Kom Ermelo'

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 31 mei 2013 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een beroep tegen het bestemmingsplan 'Kom Ermelo'. De verzoekster, gevestigd te Zeist, heeft tegen het besluit van de raad van de gemeente Ermelo, dat op 31 januari 2013 het bestemmingsplan heeft vastgesteld, beroep ingesteld. De verzoekster vreesde dat door de inwerkingtreding van het plan haar verzoek om handhavend op te treden tegen niet vergunde onderdelen van een bouwwerk op een naburig perceel zou worden afgewezen. Dit verzoek om een voorlopige voorziening werd behandeld op 16 mei 2013, waarbij de verzoekster werd vertegenwoordigd door een gemachtigde en een advocaat, en de raad door twee ambtenaren van de gemeente.

De voorzitter overwoog dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. De verzoekster stelde dat de uitbreiding van het bouwwerk omgevingsvergunningvrij zou worden door het nieuwe bestemmingsplan, wat zou betekenen dat er geen toets aan de bouwverordening en parkeernormen meer zou plaatsvinden. De raad betoogde echter dat de uitbreiding niet als zodanig in het plan was opgenomen en dat er geen spoedeisend belang was bij het verzoek van de verzoekster.

De voorzitter concludeerde dat de uitbreiding van het bouwwerk reeds was gerealiseerd en dat de vrees van de verzoekster ongegrond was, omdat de uitbreiding omgevingsvergunningplichtig bleef. Gelet op deze overwegingen werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en de beslissing werd openbaar uitgesproken op 31 mei 2013.

Uitspraak

201302796/2/R2.
Datum uitspraak: 31 mei 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoekster], gevestigd te Zeist,
verzoekster,
en
de raad van de gemeente Ermelo,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 31 januari 2013 met kenmerk 12077199 heeft de raad het bestemmingsplan "Kom Ermelo" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoekster] beroep ingesteld.
[verzoekster] heeft de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 16 mei 2013, waar [verzoekster], vertegenwoordigd door [gemachtigde] en bijgestaan door mr. I.O. den Hollander, advocaat te Amsterdam, en de raad, vertegenwoordigd door mr. J.L.D. Koning-van As en mr. R.A. Oosterveer, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. [verzoekster] vreest dat door de inwerkingtreding van het plan haar verzoek om handhavend op te treden tegen de niet vergunde onderdelen van het bouwwerk op het voor haar naburig gelegen perceel aan de [locatie] bij een door het college van burgemeester en wethouders opnieuw te nemen besluit op bezwaar afgewezen zal worden. [verzoekster] verwijst hiervoor naar de uitspraak van de Afdeling van 27 februari 2013 in zaak nr. 201208033/1/A1 waarin het hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Ermelo tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 4 juli 2012, waarbij het beroep van [verzoekster] tegen een besluit op bezwaar tot afwijzing van haar verzoek om handhavend tegen de niet vergunde onderdelen van het bouwwerk op te treden gegrond is verklaard, ongegrond is verklaard. De Afdeling heeft in dit verband geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat de uitbreiding van het bouwwerk in strijd is met het geldende bestemmingsplan "Kom Ermelo 1998, herziening 2002", dat die uitbreiding niet omgevingsvergunningvrij is en voor de realisering ervan derhalve een omgevingsvergunning is vereist en dat, nu over een zodanige vergunning niet wordt beschikt, het college van burgemeester en wethouders bevoegd is handhavend op te treden. [verzoekster] vreest dat door de inwerkingtreding van het plan de uitbreiding van het bouwwerk omgevingsvergunningvrij in de zin van artikel 3, aanhef en eerste lid, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht is waardoor niet meer kan worden toegekomen aan een toets aan de bouwverordening en de daarin opgenomen parkeernormen. [verzoekster] gaat er hierbij vanuit dat de uitbreiding van het bouwwerk in het plan is opgenomen.
2.1. De raad betoogt dat [verzoekster] geen spoedeisend belang heeft bij haar verzoek nu de niet vergunde uitbreiding van het bouwwerk niet als zodanig in het plan is opgenomen. In dit verband wijst de raad op de verbeelding waaruit blijkt dat de eerder door [verzoekster] bestreden uitbreiding van het bouwwerk niet geheel in het bouwvlak ter plaatse van de [locatie] is opgenomen.
2.2. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, voor zover hier van belang, kan de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ingevolge artikel 11, lid 11.2.6, van de planregels dient bij nieuw- of verbouw de inrichting van de gronden zodanig plaats te vinden, dat wordt voldaan aan de gemeentelijke parkeernormen zoals weergegeven in bijlage 4 van de planregels.
2.3. De voorzitter stelt voorop dat de door [verzoekster] bestreden uitbreiding van het bouwwerk ter plaatse van de [locatie] reeds is gerealiseerd. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter betoogt de raad met juistheid dat de uitbreiding van het bouwwerk niet in zijn geheel in het plan is opgenomen, zodat er strijdigheid met het bestemmingsplan blijft bestaan en de door [verzoekster] bestreden uitbreiding van het bouwwerk ook na het in werking treden van het plan omgevingsvergunningplichtig is. Het omgevingsvergunningvrije gedeelte van de uitbreiding is in dit geval niet van een eventueel in te dienen bouwplan voor de uitbreiding af te splitsen, nu de uitbreiding naar het oordeel van de voorzitter één ondeelbaar geheel vormt en niet bestaat uit onderdelen die in functioneel en in bouwkundig opzicht van elkaar zijn te onderscheiden (vergelijk 3.2 van de uitspraak van de Afdeling van 6 maart 2013, in zaak nr. 201204249/1/A1). De vrees van [verzoekster] dat het college van burgemeester en wethouders door het in werking treden van het plan voorbij kan gaan aan de geldende parkeernormen is gelet op artikel 11, lid 11.2.6, van de planregels derhalve ongegrond. Gelet hierop heeft [verzoekster] geen spoedeisend belang bij haar verzoek. Ook in hetgeen [verzoekster] overigens heeft gesteld bestaat geen aanleiding om te oordelen dat [verzoekster] een spoedeisend belang heeft bij haar verzoek.
3. Gelet op het vorenstaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Plambeck
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2013
159-779.