ECLI:NL:RVS:2013:CA2005

Raad van State

Datum uitspraak
30 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
201210990/1/V4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag vreemdeling voor document rechtmatig verblijf

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, die op 31 oktober 2012 een eerder besluit van de minister voor Immigratie en Asiel had vernietigd. De minister had op 20 januari 2011 de aanvraag van de vreemdeling om afgifte van een document, dat rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan zou bevestigen, afgewezen. De rechtbank verklaarde het beroep van de vreemdeling gegrond en vernietigde het besluit van de minister, waarbij het bezwaar van de vreemdeling niet-ontvankelijk werd verklaard.

De minister, inmiddels de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, heeft in hoger beroep verweer gevoerd. De Raad van State heeft op 31 mei 2013 uitspraak gedaan. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep gegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank vernietigd, voor zover deze de vergoeding van het griffierecht niet had gelast. De Raad heeft bepaald dat de staatssecretaris het door de vreemdeling betaalde griffierecht voor de behandeling van het beroep moet vergoeden.

De Raad heeft ook vastgesteld dat de vreemdeling recht heeft op terugbetaling van het griffierecht dat zij voor het hoger beroep heeft betaald. De beslissing van de rechtbank is voor het overige bevestigd. Dit alles is vastgelegd in de uitspraak van de Raad van State, die openbaar is uitgesproken op 31 mei 2013.

Uitspraak

201210990/1/V4.
Datum uitspraak: 31 mei 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 31 oktober 2012 in zaak nr. 12/12080 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel.
Procesverloop
Bij besluit van 20 januari 2011 heeft de minister voor Immigratie en Asiel een aanvraag van de vreemdeling om afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000), waaruit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, afgewezen.
Bij besluit van 28 maart 2012 heeft de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 31 oktober 2012 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, zelf in de zaak voorziend het ingestelde bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De minister, thans: de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Op 1 januari 2013 is de Wet aanpassing bestuursprocesrecht in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wet op dit geding van toepassing blijft.
2. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorgangers.
3. Hetgeen als grief 1 in het hogerberoepschrift is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
4. In grief 2 klaagt de vreemdeling dat de rechtbank de staatssecretaris ten onrechte niet heeft opgedragen het door haar betaalde griffierecht te vergoeden.
5. Aangezien de rechtbank het door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond heeft verklaard, had zij tevens ingevolge artikel 8:74, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht de vergoeding van het betaalde griffierecht dienen te gelasten. De grief slaagt.
6. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover de rechtbank daarbij heeft nagelaten de vergoeding van het betaalde griffierecht te gelasten. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling gelasten dat de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie het door de vreemdeling betaalde griffierecht voor de behandeling van het beroep vergoedt.
7. Redelijke toepassing van artikel 54, eerste lid, van de Wet op de Raad van State brengt met zich dat het door de vreemdeling in hoger beroep betaalde griffierecht door de secretaris van de Raad van State aan haar wordt terugbetaald.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 31 oktober 2012 in zaak nr. 12/12080, voor zover zij heeft nagelaten de vergoeding van het griffierecht te gelasten;
III. gelast dat de staatssecretaris van Veiligheid en justitie aan de vreemdeling het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) voor de behandeling van het beroep vergoedt;
IV. verstaat dat de secretaris van de Raad van State aan de vreemdeling het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 232,00 00 (zegge: tweehonderdtweeëndertig euro) voor de behandeling van het hoger beroep terugbetaalt;
V. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.I.M. Peute, ambtenaar van staat.
w.g. Borman w.g. Peute
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2013
391.