ECLI:NL:RVS:2013:CA1991

Raad van State

Datum uitspraak
27 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
201302017/1/V4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • P.A.M.J. Graat
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning asiel en inreisverbod voor vreemdeling

In deze zaak heeft de Raad van State op 27 mei 2013 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een vreemdeling tegen een besluit van de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel. Het besluit, genomen op 23 mei 2012, weigerde de aanvraag van de vreemdeling voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd en verleende tevens een inreisverbod. De rechtbank Den Haag had op 1 februari 2013 het beroep van de vreemdeling gedeeltelijk gegrond verklaard, waarbij het inreisverbod werd vernietigd, maar het beroep voor het overige ongegrond werd verklaard. De minister werd opgedragen een nieuw besluit te nemen in overeenstemming met de uitspraak van de rechtbank.

De vreemdeling heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. Het hogerberoepschrift diende te voldoen aan de eisen van artikel 85 van de Vreemdelingenwet 2000, dat vereist dat het hogerberoepschrift grieven bevat tegen de uitspraak van de rechtbank. De Raad van State oordeelde dat het hogerberoepschrift niet voldeed aan deze vereisten, omdat de vreemdeling niet tijdig grieven had ingediend. De laatste dag voor het indienen van het hogerberoepschrift was 1 maart 2013, maar de vreemdeling had pas op 14 maart 2013 aanvullende gronden ingediend.

De Raad van State benadrukte dat het de verantwoordelijkheid van de indiener is om te zorgen dat aan de wettelijke vereisten wordt voldaan, ook in geval van ziekte. De medische verklaring die door de vreemdeling was overgelegd, bood geen voldoende onderbouwing voor een uitzondering op de regels. Gelet op het feit dat het hoger beroep niet voldeed aan de wettelijke eisen, verklaarde de Raad van State het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201302017/1/V4.
Datum uitspraak: 27 mei 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling], mede voor haar minderjarige kinderen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 1 februari 2013 in zaak nr. 12/19949 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 23 mei 2012 heeft de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen alsmede een inreisverbod tegen haar uitgevaardigd. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 1 februari 2013 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard voor zover gericht tegen het inreisverbod, dat besluit vernietigd voor zover het ziet op het inreisverbod, het beroep voor het overige ongegrond verklaard en bepaald dat de minister een nieuw besluit neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 bevat het hogerberoepschrift in aanvulling op artikel 6:5, eerste lid, onderdeel d, van de Awb, één of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank of de voorzieningenrechter van de rechtbank.
Ingevolge het tweede lid omschrijft een grief het onderdeel van de uitspraak waarmee de indiener zich niet kan verenigen alsmede de gronden waarop de indiener zich daarmee niet kan verenigen.
Ingevolge het derde lid wordt het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, indien niet is voldaan aan het eerste of tweede lid, aan artikel 6:5 van de Awb of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het hoger beroep. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing, indien niet is voldaan aan de vereisten vermeld in artikel 6:5, eerste lid, onder c en d, of aan het eerste of tweede lid van dit artikel.
2. In dit geval was 1 maart 2013 de laatste dag voor het indienen van een hogerberoepschrift. Op die datum is het hogerberoepschrift op nader aan te voeren gronden bij de Raad van State ingekomen. Bij brief van 14 maart 2013 heeft de vreemdeling de gronden van haar hoger beroep aangevuld.
Gelet op voormeld artikel 85, eerste lid, dient het hogerberoepschrift evenwel grieven als bedoeld in het tweede lid van dat artikel te bevatten. Artikel 85, derde lid, sluit uit dat de vreemdeling een nadere termijn wordt gegund binnen welke alsnog grieven kunnen worden ingediend. De vreemdeling is derhalve in verzuim.
Ten aanzien van de stelling van de vreemdeling dat hij wegens een ziekenhuisopname van zijn gemachtigde op de laatste dag van de termijn voor het indienen van een hogerberoepschrift niet in staat was om dit van grieven als bedoeld in voormeld artikel te voorzien, wordt overwogen dat het tot de eigen verantwoordelijkheid van de indiener van een hogerberoepschrift behoort om zorg te dragen dat ook in geval van ziekte wordt voldaan aan de wettelijke vereisten verbonden aan het indienen van het hoger beroep, door bijvoorbeeld een derde in te schakelen. Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen, waarin de indiener aannemelijk maakt dat er geen mogelijkheid was om daarvoor zorg te dragen, kan daarop in verband met het dwingende karakter van artikel 85, derde lid een uitzondering worden aanvaard. Uit de door de vreemdeling overgelegde medische verklaring blijkt niet dat zich een dergelijk uitzonderlijk geval voordeed.
3. Het hoger beroep is, gelet op voormeld artikel 85, derde lid, kennelijk niet-ontvankelijk.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A.M.J. Graat, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Graat
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2013
307-775.