ECLI:NL:RVS:2013:CA1371

Raad van State

Datum uitspraak
29 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
201209678/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van kennisgeving van saneringsplan voor grondwaterverontreiniging en belanghebbendheid van omwonenden

In deze zaak gaat het om de instemming van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland met een saneringsplan voor de aanpak van grondwaterverontreiniging van een voormalige stortplaats. De appellanten, bewoners van Naarden, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat zij van mening zijn dat zij niet op de juiste wijze op de hoogte zijn gesteld van het ontwerpbesluit. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overweegt dat het college bij de kennisgeving van het ontwerpbesluit een zekere vrijheid toekomt, maar dat deze kennisgeving op een geschikte wijze moet plaatsvinden. De appellanten stellen dat de kennisgeving in een huis-aan-huisblad dat niet in hun gemeente wordt verspreid, niet voldoet aan de eisen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Afdeling oordeelt dat de kennisgeving niet op een geschikte wijze heeft plaatsgevonden, omdat de appellanten, als belanghebbenden, niet op de hoogte zijn gesteld van het ontwerpbesluit. De beroepen van de appellanten worden gegrond verklaard, en het besluit van het college wordt vernietigd. Tevens wordt het college veroordeeld tot vergoeding van proceskosten en griffierechten aan de appellanten.

Uitspraak

201209678/1/A4.
Datum uitspraak: 29 mei 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Naarden,
2. [appellant sub 2], wonend te Naarden,
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit, verzonden op 29 augustus 2012, heeft het college ingestemd met het door de provincie Noord-Holland ingediende saneringsplan voor de aanpak van de grondwaterverontreiniging van de voormalige stortplaats De Lepelaar te Muiderberg.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 2] en [appellant sub 1] hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 april 2013, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. M.E. van den Kommer, [appellant sub 2], bijgestaan door mr. J. Zwiers, en het college, vertegenwoordigd door mr. L.E.A.M. Grapperhaus, ir. N. Borreman en ir. V.S. Baanders, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het besluit, verzonden op 29 augustus 2012, is met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) voorbereid. Voorafgaand aan dat besluit heeft het college een ontwerpbesluit ter inzage gelegd. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben geen zienswijzen over dat ontwerpbesluit naar voren gebracht. Volgens het college moeten de beroepen daarom niet-ontvankelijk worden verklaard. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben hier tegen ingebracht dat zij niet van het ontwerpbesluit op de hoogte waren, omdat de kennisgeving daarvan niet overeenkomstig artikel 3:12, eerste lid, van de Awb heeft plaatsgevonden.
2. Het college stelt dat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] geen belanghebbenden zijn bij het besluit tot instemming met het saneringsplan en zij daarom niet van het ontwerpbesluit van 25 mei 2011 in kennis hoefden te worden gesteld. Hiertoe voert het college aan dat hun woningen op de percelen [locatie 1] en [locatie 2] te Naarden niet grenzen aan de saneringslocatie en worden gescheiden door een weg en de tussenliggende Naardertrekvaart. Volgens het college vormt de Naardertrekvaart een hydrologische grens die mogelijke verspreiding van verontreinigd grondwater in de richting van de woningen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] tegenhoudt. Voorts liggen de percelen [locatie 1] en [locatie 2] stroomopwaarts van de locatie, zodat het grondwater en daarmee de verontreiniging vanaf de locatie niet richting deze percelen stroomt, aldus het college.
3. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat het college ten onrechte stelt dat zij geen belanghebbenden zijn bij het besluit tot instemming met het saneringsplan. Hiertoe voeren zij aan dat zij op een korte afstand van de te saneren locatie wonen en hun woningen in het verspreidingsgebied van de waterverontreiniging liggen. [appellant sub 2] wijst er ook op dat op zijn perceel een peilbuis in de grond zit. [appellant sub 1] stelt voorts dat zijn belang is gelegen in de financiële schade die hij lijdt door de saneringswerkzaamheden, de stankoverlast, de tijdelijke gebruiksbeperkingen en de restverontreiniging die achterblijft op de te saneren locatie.
3.1. Ingevolge artikel 20.1, eerste en derde lid, van de Wet milieubeheer kan een belanghebbende tegen een besluit op grond van de Wet bodembescherming beroep instellen bij de Afdeling.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
4. De woningen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] zijn op ongeveer 50 m van de saneringslocatie gelegen. Het college stelt dat de verontreiniging niet in de richting van die woningen zal gaan, omdat deze stroomopwaarts zijn gelegen. Gelet echter op de korte afstand waarop de woningen van de saneringslocatie zijn gelegen en de omstandigheden dat, zoals ter zitting is gebleken, op het perceel van [appellant sub 2] een peilbuis in de grond aanwezig is om te monitoren welke kant de waterverontreiniging op zal gaan en de percelen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] blijkens bijlage 5A van het saneringsplan vallen binnen het gebied waar de peilbuizen zijn geplaatst om de verontreiniging te monitoren, heeft het college zich reeds daarom ten onrechte op het standpunt gesteld dat zij geen belanghebbenden zijn bij het besluit tot instemming met het saneringsplan.
5. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat de kennisgeving van het ontwerpbesluit op onjuiste wijze heeft plaatsgevonden. Zij wijzen er in dit verband op dat hun woningen op korte afstand van de saneringslocatie en de grens met de gemeente Muiden zijn gelegen en slechts is kennis gegeven van het ontwerpbesluit in het huis-aan-huis-blad Vecht-Journaal dat niet wordt verspreid in de gemeente Naarden. Volgens [appellant sub 1] en [appellant sub 2] heeft het college ten onrechte niet op zodanige wijze kennis gegeven van het ontwerpbesluit dat inwoners van Naarden met woningen op korte afstand van de saneringslocatie van de instemming met het saneringsplan op de hoogte konden zijn.
5.1. Ingevolge artikel 2:14, tweede lid, van de de Awb geschiedt de verzending van berichten die niet tot een of meer geadresseerden zijn gericht, niet uitsluitend elektronisch, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.
Ingevolge artikel 3:11, eerste lid, legt het bestuursorgaan het ontwerp met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage.
Ingevolge artikel 3:12, eerste lid, geeft het bestuursorgaan, voorafgaand aan de terinzagelegging, in een of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze kennis van het ontwerp. Volstaan kan worden met het vermelden van de zakelijke inhoud.
Ingevolge artikel 3:15, eerste lid, kunnen belanghebbenden bij het bestuursorgaan naar keuze schriftelijk of mondeling hun zienswijze over het ontwerp naar voren brengen.
5.2. Bij de toepassing van artikel 3:12, eerste lid, van de Awb komt het college een zekere vrijheid toe, mits aldus op een geschikte wijze kennisgeving van het ontwerpbesluit plaatsvindt. Volgens de memorie van toelichting bij de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb (Kamerstukken II 1999-2000, 27 023, nr. 3, blz. 14) moet daarbij worden voldaan aan de voorwaarde dat de kennisgeving daadwerkelijk al diegenen kan bereiken die naar verwachting bedenkingen kunnen hebben tegen het ontwerpbesluit. Daarbij geldt het ambtsgebied van de betreffende gemeente niet als criterium, aldus de memorie van toelichting.
Nu [appellant sub 1] en [appellant sub 2] belanghebbenden zijn bij het besluit tot instemming met het saneringsplan, kon het college niet volstaan met een kennisgeving van het ontwerpbesluit in een huis-aan-huis-blad dat niet wordt verspreid in de gemeente Naarden. Dat, naar het college ter zitting heeft gesteld, publicatie ook op de website van de provincie Noord-Holland heeft plaatsgevonden leidt niet tot een ander oordeel. Kennisgeving via het internet kan een geschikte wijze van kennisgeving als bedoeld in
artikel 3:12, eerste lid, van de Awb zijn. Zoals wordt bevestigd in de memorie van toelichting bij de Wet elektronisch bestuurlijk verkeer (Kamerstukken II 2001-2002, 28 483, nr. 3, blz. 24 en 38), is op de kennisgeving als bedoeld in artikel 3:12, eerste lid, echter tevens artikel 2:14, tweede lid, van de Awb van toepassing. Artikel 2:14, tweede lid, en artikel 3:12, eerste lid, van de Awb dienen in onderlinge samenhang aldus te worden uitgelegd dat op grond daarvan vereist is dat, in verband met de artikelen 3:11, eerste lid, en 3:15, eerste lid, van een ontwerpbesluit op ten minste één niet-elektronische, geschikte wijze als bedoeld in artikel 3:12, eerste lid, kennis wordt gegeven, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. Niet is aannemelijk geworden dat in de provincie Noord-Holland ten tijde van de kennisgeving van het ontwerpbesluit een wettelijk voorschrift, als bedoeld in artikel 2:14, tweede lid, gold. Het college had derhalve op ten minste één niet-elektronische, geschikte wijze kennis moeten geven van het ontwerpbesluit.
Nu vaststaat dat belanghebbenden in de gemeente Naarden, waaronder in elk geval [appellant sub 1] en [appellant sub 2] begrepen, met de publicatie van de kennisgeving in het Vecht-Journaal niet konden worden bereikt, is niet op geschikte wijze kennis gegeven als bedoeld in artikel 3:12, eerste lid, van de Awb.
De beroepsgrond slaagt.
6. De beroepen zijn gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 3:12, eerste lid, van de Awb te worden vernietigd. Aan bespreking van de overige beroepsgronden komt de Afdeling niet toe.
7. Het college dient op navolgende wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de beroepen gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland, verzonden op 29 augustus 2012, kenmerk 70969/76922;
III. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland tot vergoeding van bij [appellant sub 1] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 944,00 (zegge: negenhonderdvierenveertig euro) geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland tot vergoeding van bij [appellant sub 2] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 944,00 (zegge: negenhonderdvierenveertig euro) geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland aan [appellant sub 1] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) vergoedt;
VI. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland aan [appellant sub 2] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. Heijninck, ambtenaar van staat.
w.g. Timmerman-Buck w.g. Heijninck
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 mei 2013
552.