201208997/1/A1.
Datum uitspraak: 29 mei 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 1 augustus 2012 in zaak nr. 11/1268 in het geding tussen:
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Centrum.
Bij besluit van 25 mei 2010 heeft het dagelijks bestuur aan [belanghebbende] ontheffing van het bestemmingsplan en bouwvergunning verleend voor het gedeeltelijk vergroten van het gebouw [locatie] te Amsterdam door middel van het realiseren van een aanbouw, het maken van een dakterras en het veranderen van de kozijnen aan de achtergevel op de eerste verdieping en het plaatsen van een dakkapel, met behoud van de bestemming daarvan tot woning en bedrijfsruimte.
Bij besluit van 27 januari 2011 heeft het dagelijks bestuur het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 augustus 2012 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het in rechtsoverweging 3.6. genoemde gedeelte van dat besluit vernietigd, doch bepaald dat de rechtsgevolgen ervan in stand blijven en dat besluit voor het overige in stand gelaten. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
[belanghebbende] heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 maart 2013, waar [appellante], bijgestaan door mr. S. Levelt, advocaat te Amsterdam, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. R.M.P. Clarijs, werkzaam bij het stadsdeel, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [belanghebbende], bijgestaan door [gemachtigde] en mr. J. Elte, advocaat te Amsterdam, als partij gehoord.
1. [appellante] betoogt in de eerste plaats dat de rechtbank ten onrechte haar beroepsgrond, dat door de uitbouw op de eerste verdieping de in artikel 3, derde lid, onder j en k, van de voorschriften van het bestemmingsplan voorgeschreven bouw- en goothoogte van orde-2-panden is overschreden, als tardief aangevoerd onbesproken heeft gelaten.
1.1. Behoudens in geschillen waar de wet anders bepaalt, kunnen ook na afloop van de beroepstermijn en, indien die termijn is gegeven, na de termijn als bedoeld in artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), nieuwe gronden worden ingediend, zij het dat die mogelijkheid wordt begrensd door de goede procesorde. Voor het antwoord op de vraag of de goede procesorde zich daartegen verzet, is in het algemeen bepalend een afweging van de proceseconomie, de reden waarom de desbetreffende beroepsgrond pas in een laat stadium is aangevoerd, de mogelijkheid voor de andere partijen om adequaat op die beroepsgrond te reageren en de processuele belangen van de partijen over en weer.
1.2. [appellante] heeft in haar beroepschrift uitdrukkelijk te kennen gegeven dat haar bezwaren de vergunde bouwhoogte van het dakterras betreffen en niet die van de uitbouw. In het licht van dit eerder ingenomen standpunt heeft de rechtbank hetgeen voor het eerst na de schorsingsbeslissing van de rechtbank van 11 november 2011 is aangevoerd met betrekking tot de hoogte van de uitbouw op de eerste verdieping, terecht als tardief aangevoerd, wegens strijd met de goede procesorde, buiten beschouwing gelaten.
2. Tussen partijen is in geschil of het dagelijks bestuur in redelijkheid ontheffing heeft kunnen verlenen voor het maken van het dakterras en daarvoor terecht een bouwvergunning heeft verleend.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank de grenzen van de bevoegdheid om de rechtsgevolgen van het vernietigde gedeelte van het besluit in stand te laten heeft overschreden. Daartoe voert zij aan dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor het in stand laten van de rechtsgevolgen, nu het dagelijks bestuur in de beroepsprocedure geen nadere motivering van het besluit op bezwaar heeft gegeven en [appellante] niet op een nadere onderbouwing heeft kunnen reageren.
3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 26 maart 2008 in zaak nr. 200705490/1; www.raadvanstate.nl), is voor het in stand laten van de rechtsgevolgen niet vereist dat nog slechts één beslissing mogelijk is. Uit een oogpunt van proceseconomie kan het aangewezen zijn de rechtsgevolgen van het besluit, voor zover vernietigd, in stand te laten indien het bestuursorgaan vasthoudt aan zijn besluit, het besluit alsnog voldoende motiveert en de andere partijen zich daarover in voldoende mate hebben kunnen uitlaten. Daarbij is beslissend of de inhoud van het vernietigde gedeelte van het besluit na de kenbaar gemaakte motivering de rechterlijke toets kan doorstaan. In dit geval heeft de rechtbank het besluit gedeeltelijk vernietigd, omdat het op het punt van de belangenafweging onvoldoende was gemotiveerd. Het dagelijks bestuur heeft in het verweerschrift van 10 juni 2011, het nadere verweerschrift van 22 november 2011, alsmede ter zitting van de rechtbank op 20 april 2012 alsnog een voldoende gemotiveerde aanvulling op het bestreden besluit gegeven. Geen grond bestaat voor het oordeel dat [appellante] zich niet in voldoende mate heeft kunnen uitlaten over deze motivering. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht onderzocht of het besluit, voor zover vernietigd, na de kenbaar gemaakte nadere motivering de rechterlijke toets kan doorstaan en mitsdien aanleiding bestaat de rechtsgevolgen ervan in stand te laten. Zij heeft daarbij gebruik mogen maken van de bevindingen bij het door haar met toepassing van artikel 8:50 van de Awb ingestelde onderzoek ter plaatse.
4. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het dagelijks bestuur, gelet op de betrokken belangen, voor het maken van een dakterras met een grotere diepte dan 2 m in redelijkheid geen ontheffing heeft kunnen verlenen. Hiertoe voert zij aan dat het aangevraagde dakterras, gelet op de zichtlijnen vanaf het dakterras op verblijfsruimtes van haar woning, een aanzienlijke aantasting van de privacy teweeg brengt, welke ook de rechtbank onaanvaardbaar heeft geacht.
4.1. Het dagelijks bestuur heeft geen hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. Aan het betoog in het verweerschrift van het dagelijks bestuur, dat de rechtbank heeft miskend dat het de belangen op juiste wijze heeft afgewogen, wordt daarom niet toegekomen.
4.2. De diepte van het aangevraagde dakterras bedraagt 5 m. Volgens het memo van 28 september 2010 van de afdeling Ruimtelijk Beleid van het stadsdeel is op de achterste meters van het dakterras uitsluitend onder een hoek een deel van de slaapkamers zichtbaar. De rechtbank heeft bij het onderzoek ter plaatse vastgesteld dat, uitgaande van de vergunde plaats van het hekwerk op het dakterras de inkijk vanaf het dakterras in de woning van [appellante] beperkt is tot enige inkijk in de slaapkamer op de begane grond en zodanige inkijk in de slaapkamer op de eerste verdieping, dat het bed zichtbaar is. De inkijk vanaf het dakterras in de woonvertrekken op de tweede en derde verdieping is zeer beperkt. Gelet op hetgeen in rechtsoverweging 3.8. van de aangevallen uitspraak is overwogen, betreft de daarin door de rechtbank gebruikte term "onaanvaardbaar" een kennelijke verschrijving. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat niet kan worden ontkend dat het aangevraagde dakterras in enige mate gevolgen zal hebben voor de privacy van [appellante], maar dat het niet gaat om zodanige gevolgen dat het dagelijks bestuur daaraan in redelijkheid doorslaggevend gewicht had moeten toekennen en de ontheffing voor het aangevraagde dakterras om die reden in redelijkheid niet heeft kunnen verlenen.
Het dagelijks bestuur was voorts gehouden op de aanvraag te beslissen zoals deze was ingediend. Nu het dagelijks bestuur het aangevraagde dakterras in redelijkheid aanvaardbaar heeft kunnen achten, bestaat geen grond voor het oordeel dat het een door [appellante] wenselijker geacht alternatief, te weten een dakterras met een diepte van ten hoogste 2 m, bij zijn besluitvorming had moeten betrekken.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, met verbetering van de gronden waarop deze rust, te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. M.W.L. Simons-Vinckx en mr. E. Helder, leden, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Van Dorst
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 mei 2013