ECLI:NL:RVS:2013:CA1366

Raad van State

Datum uitspraak
29 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
201208996/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • M.W.L. Simons-Vinckx
  • E. Helder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering handhaving bouwstop en handhaving bij afwijking bouwvergunning in Amsterdam

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 29 mei 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van het dagelijks bestuur van het stadsdeel Centrum om handhavend op te treden tegen het bouwen in afwijking van een verleende bouwvergunning op een perceel in Amsterdam. De zaak betreft een besluit van 8 december 2010, waarbij het dagelijks bestuur weigerde een bouwstop op te leggen. De appellante, bijgestaan door haar advocaat, betoogde dat de rechtbank had miskend dat het handhavingsverzoek met betrekking tot de hemelwaterafvoer van het pand ten onrechte was afgewezen. De rechtbank had eerder in haar uitspraak van 1 augustus 2012 het beroep van appellante gegrond verklaard, maar het dagelijks bestuur had in een verweerschrift aangegeven dat de hemelwaterafvoer niet in strijd was met de bouwvergunning.

Tijdens de zitting op 19 maart 2013 werd duidelijk dat de hemelwaterafvoer van het pand was gewijzigd ten opzichte van de oude situatie, maar dat deze wijziging niet in strijd was met de bouwvergunning. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een overtreding, waardoor het dagelijks bestuur niet handhavend kon optreden. De Afdeling bestuursrechtspraak bevestigde dit oordeel en oordeelde dat het verzoek om handhaving met betrekking tot de hemelwaterafvoer terecht was afgewezen. De rechtbank had terecht geen grond gevonden voor een ander oordeel, en het hoger beroep van appellante werd ongegrond verklaard. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201208996/1/A1.
Datum uitspraak: 29 mei 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 1 augustus 2012 in zaak nr. 11/3116 in het geding tussen:
[appellante]
en
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Centrum.
Procesverloop
Bij besluit van 8 december 2010 heeft het dagelijks bestuur geweigerd een bouwstop op te leggen en handhavend op te treden tegen het bouwen in afwijking van een verleende bouwvergunning op het perceel [locatie] te Amsterdam.
Bij besluit van 26 mei 2011 heeft het dagelijks bestuur het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar deels gegrond verklaard en deels ongegrond.
Bij uitspraak van 1 augustus 2012 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het in rechtsoverweging 3.4.4. genoemde gedeelte van het besluit van 26 mei 2011, dat ziet op het daklicht en de luchtafvoerpijp, vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde deel van het besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 maart 2013, waar [appellante], bijgestaan door mr. S. Levelt, advocaat te Amsterdam, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. R.M.P. Clarijs, werkzaam bij het stadsdeel, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [belanghebbende], bijgestaan door [gemachtigde] en mr. J. Elte, advocaat te Amsterdam, als partij gehoord.
Overwegingen
1. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het dagelijks bestuur het handhavingsverzoek met betrekking tot de hemelwaterafvoer van het pand [locatie] ten onrechte heeft afgewezen. Hiertoe voert zij aan dat de hemelwaterafvoer door het bouwplan voor gedeeltelijke vergroting van dat pand is gewijzigd ten opzichte van de oude situatie en in afwijking van de voor dat bouwplan verleende bouwvergunning is uitgevoerd. Voorts voert zij aan dat de bestaande goot door de plaatsing van een schot aan de uitbouw boven de goot vrijwel niet toegankelijk is voor reiniging en onderhoud en tevens in strijd is met artikel 3.41 en artikel 3.44 van het Bouwbesluit, zodat ook op grond daarvan aanleiding bestond handhavend op te treden. Ter ondersteuning van haar betoog heeft [appellante] rapporten van A1 inspectie en preventie van 18 oktober 2012 en van CED BrandVaria van 18 januari 2013 overgelegd.
2. Ingevolge artikel 100 van de Woningwet dragen burgemeester en wethouders zorg voor de handhaving van het bepaalde bij of krachtens de hoofdstukken I tot en met IV van die wet.
Ingevolge artikel 1b, eerste lid, aanhef en onder a, is het, tenzij een bouwvergunning als bedoeld in artikel 40 het uitdrukkelijk toestaat, verboden een gebouw te bouwen, voor zover daarbij niet wordt voldaan aan de op dat bouwen van toepassing zijnde voorschriften, bedoeld in artikel 2, eerste lid.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder a, is het verboden een bestaand gebouw in een staat te brengen, te laten komen of te houden die niet voldoet aan de op de staat van dat gebouw van toepassing zijnde voorschriften, bedoeld in artikel 2, tweede lid.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur uit het oogpunt van veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid, energiezuinigheid en milieu technische voorschriften gegeven omtrent het bouwen van woningen.
Ingevolge het tweede lid, worden bij of krachtens de in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur uit het oogpunt van veiligheid, gezondheid en bruikbaarheid voorschriften gegeven omtrent de staat van bestaande woningen.
Ingevolge artikel 7b, eerste lid, is het, tenzij een bouwvergunning als bedoeld in artikel 40 het uitdrukkelijk toestaat, verboden te bouwen, voor zover daarbij niet wordt voldaan aan het op dat bouwen van toepassing zijnde voorschrift, bedoeld in artikel 8, vijfde lid.
Ingevolge artikel 8, vijfde lid, kan de bouwverordening voorschriften bevatten met betrekking tot de plaatsing van bouwwerken ten opzichte van elkaar, mede uit een oogpunt van bereikbaarheid van die bouwwerken.
Ingevolge artikel 2.5.17, eerste lid, van de Bouwverordening Amsterdam 2003, zoals dat luidde ten tijde hier van belang, moet de begrenzing van een bouwwerk ten opzichte van de grens van het erf zodanig zijn gelegen, dat tussen dat bouwwerk en de op het aangrenzende erf aanwezige bebouwing geen tussenruimten ontstaan die niet toegankelijk zijn.
Ingevolge artikel 3.41, eerste lid, van het Bouwbesluit 2003 heeft een te bouwen bouwwerk een zodanige voorziening voor de opvang en afvoer van hemelwater dat een voor de gezondheid nadelige situatie wordt voorkomen.
Ingevolge artikel 3.44 heeft een voorziening voor de opvang en afvoer van hemelwater, als bedoeld in artikel 3.42, of een samengevoegde voorziening, als bedoeld in artikel 3.43, tweede lid, een volgens NEN 3215 bepaalde capaciteit die ten minste gelijk is aan de volgens de NEN 3215 bepaalde belasting van die voorziening.
3. Niet in geschil is dat de open goot van de bestaande aanbouw van [belanghebbende] op de begane grond die gedeeltelijk tussen de panden is ingeklemd en waarop de bezwaren van [appellante] zich voornamelijk richten, niet is gewijzigd ten opzichte van de oude situatie. Voorts is niet gebleken dat de afvoer van hemelwater via deze goot feitelijk is gewijzigd ten opzichte van de oude situatie. Zoals ter zitting is komen vast te staan, blijkt uit de bouwtekeningen van het bij bouwvergunning van 25 mei 2010 vergunde bouwplan voor het gedeeltelijk vergroten van het pand [locatie] dat, anders dan de rechtbank heeft overwogen, de hemelwaterafvoer van het pand wel is gewijzigd ten opzichte van de oude situatie, in zoverre dat de hemelwaterafvoer naar de nieuwe achterzijde van dat pand is verlegd. Bij het onderzoek ter plaatse van de rechtbank is door de aannemer van [belanghebbende] te kennen gegeven dat voor de afvoer van regenwater een extra afvoer is gemaakt naar de riolering via het toilet van [belanghebbende] waardoor er minder water in de goot komt, hetgeen door [appellante] niet is weersproken. Het betoog dat de hemelwaterafvoer door het bouwplan voor gedeeltelijke vergroting van dat pand is gewijzigd ten opzichte van de oude situatie is derhalve terecht voorgedragen. Het leidt echter niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak, nu ter zitting tevens is komen vast te staan dat de gewijzigde hemelwaterafvoer niet in afwijking van de bij de bouwvergunning behorende bouwtekeningen is uitgevoerd. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat geen sprake is van bouwen in afwijking van een bouwvergunning, zodat in zoverre geen sprake is van een overtreding, waartegen het dagelijks bestuur handhavend kon optreden.
3.1. Niet in geschil is dat zich tussen de panden aan de achterzijde een spleet met een breedte van 3 cm bevindt die niet bouwkundig is afgedicht en waarin tijdens hevige regenval water terechtkomt. Dit water komt evenals in de oude situatie grotendeels terecht in de bestaande open goot van de aanbouw van het pand [locatie] op de begane grond. Die situatie is door de vergunde gedeeltelijke vergroting van het pand [locatie], behoudens dat de spleet dieper is geworden, niet veranderd. De rechtbank heeft in het in beroep aangevoerde terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat in zoverre sprake is van een overtreding waartegen het dagelijks bestuur handhavend kon optreden. Van een gehele en blijvende belemmering van de toegankelijkheid van de goot is, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, voorts niet gebleken. Dat het ten behoeve van reiniging en onderhoud van de goot noodzakelijk is een schot van de uitbouw te verwijderen dat met drie schroeven is vastgezet, leidt niet tot een ander oordeel.
3.2. De rechtbank heeft voorts in het door [appellante] in beroep aangevoerde terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat de hemelwaterafvoer van het pand [locatie] in strijd is met het Bouwbesluit 2003. Zoals hiervoor reeds is overwogen maakt de open goot geen deel uit van de op 25 mei 2010 verleende bouwvergunning en is de afvoer van hemelwater via deze goot feitelijk ongewijzigd ten opzichte van de oude situatie. Reeds hieruit volgt dat artikel 3.41 en artikel 3.44 van het Bouwbesluit 2003, die betrekking hebben op de afvoer van hemelwater in geval van nieuwbouw, hierop niet van toepassing zijn.
3.3. Gelet op het vorenstaande heeft het dagelijks bestuur het verzoek om handhaving met betrekking tot de hemelwaterafvoer terecht afgewezen. De rechtbank heeft terecht geen grond gevonden voor een ander oordeel.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. M.W.L. Simons-Vinckx en mr. E. Helder, leden, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Van Dorst
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 mei 2013
392.