ECLI:NL:RVS:2013:CA1357

Raad van State

Datum uitspraak
29 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
201207927/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • J. Kramer
  • D.J.C. van den Broek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Terwijde vastgesteld door de raad van de gemeente Utrecht

Op 29 mei 2013 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan "Bestemmingsplan Terwijde" dat op 7 juni 2012 door de raad van de gemeente Utrecht is vastgesteld. De appellanten, wonend in Utrecht, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat zij zich verzetten tegen de gewijzigde vaststelling van het plan, waarbij de maximale bouwhoogte van woningen in hun omgeving is verhoogd van 6 naar 9 meter. Zij stellen dat deze wijziging leidt tot verlies van zonlicht, privacy en uitzicht. De raad van de gemeente Utrecht heeft in zijn verweerschrift aangegeven dat de wijziging van de bouwhoogte is gebaseerd op een eerder ontwerpuitwerkingsplan en dat er geen inspraakreacties zijn ingediend tegen dit ontwerp.

De Afdeling heeft de zaak op 27 februari 2013 ter zitting behandeld. De appellanten hebben hun bezwaren toegelicht, terwijl de raad zijn standpunt heeft verdedigd. De Afdeling heeft overwogen dat de raad in redelijkheid de bouwhoogte heeft kunnen vaststellen, gezien de afstand tussen de woningen en de resultaten van een bezonningsstudie die aantoont dat de schaduwhinder acceptabel is. De Afdeling concludeert dat de belangen van de appellanten niet onevenredig worden aangetast en dat het bestemmingsplan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

Daarnaast hebben de andere appellanten, die zich richten tegen de waterwoningen en de bestemming "Wonen - uit te werken 1", ook hun bezwaren geuit. De Afdeling heeft deze bezwaren ongegrond verklaard, omdat de raad voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van de omwonenden en de regels in het bestemmingsplan in overeenstemming zijn met de Havenatlas. De Afdeling heeft geoordeeld dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. De beroepen zijn ongegrond verklaard.

Uitspraak

201207927/1/R2.
Datum uitspraak: 29 mei 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellanten sub 1], beiden wonend te Utrecht,
2. [appellant sub 2], wonend te Utrecht,
3. [appellant sub 3], wonend te Utrecht,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Utrecht,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 7 juni 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Bestemmingsplan Terwijde" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellanten sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] beroep ingesteld.
De raad van de gemeente Utrecht heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 februari 2013, waar [appellanten sub 1], vertegenwoordigd door K. de Wit, [appellant sub 2], [appellant sub 3] en de raad, vertegenwoordigd door mr. W.C.F. van Gelder, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
Het plan
1. Het plan voorziet in een actualisering van het juridisch-planologische kader voor het gebied Terwijde gelegen aan de noordzijde van het stadsdeel Leidsche Rijn in Utrecht.
Het beroep van [appellanten sub 1]
1.1. [appellanten sub 1] richten zich tegen de gewijzigde vaststelling van het plan, waarbij de toegestane maximale bouwhoogte van de woningen tegenover en achter hun woning met 3 meter is verhoogd naar 9 meter. Zij betogen dat de raad door slechts te verwijzen naar het niet vastgestelde ontwerpuitwerkingsplan "Terwijde 1" onvoldoende rekening heeft gehouden met hun belangen. In dit verband voeren zij aan dat de verhoging van de toegestane maximale bouwhoogte zal leiden tot een verlies aan zonlicht en aantasting van hun privacy en uitzicht. [appellanten sub 1] betogen dat in het kader van de vrijstellingsprocedures die zijn gevoerd voor de realisatie van de woningen in het plandeel, ten behoeve van het behoud van uitzicht en zonlicht voor de tussenliggende geschakelde woningen aan de noordzijde van de eilanden is besloten de per twee gegroepeerde woningen aan de zuidzijde van de eilanden lager uit te voeren doch aan die woningen een groter percentage bebouwingsoppervlak toe staan.
1.2. Blijkens het vaststellingsrapport, behorende bij het bestreden besluit, en het verweerschrift is het plan ten opzichte van het ontwerpbesluit gewijzigd in die zin dat de maximale toegestane bouwhoogte voor de hoekwoningen en de woningen die per twee zijn gegroepeerd aan de Irving Berlinhof, Lionel Barthof, Vincent Youmanshof en Mitch Leighhof is gewijzigd van 6 naar 9 meter. De raad wijst erop dat de gewijzigde bouwhoogte is overgenomen uit het ontwerpuitwerkingsplan "Terwijde 1". De raad stelt dat [appellanten sub 1] noch anderen destijds een inspraakreactie hebben ingediend tegen het voorontwerpuitwerkingsplan "Terwijde 1" en de hierin mogelijk gemaakte derde bouwlaag voor de betreffende woningen. Het voorontwerpuitwerkingsplan is na ter visielegging vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht (hierna: het college) en vormt als zodanig een beleidskader op basis waarvan de ontwikkeling van het plandeel tot stand is gekomen.
1.3. Het beroep van [appellanten sub 1] richt zich uitsluitend tegen de gewijzigde bouwhoogte van de woningen gelegen aan de zuidzijde van de Vincent Youmanshof en de Mitch Leighhof.
In het vorige bestemmingsplan "Leidsche Rijn Utrecht 1999" (hierna: moederplan) vastgesteld door de raad bij besluit van 28 oktober 1999, en goedgekeurd door het college van gedeputeerde staten van Utrecht op 6 juni 2000, had het bestreden plandeel een uit te werken bestemming.
Ingevolge artikel 9, lid B, onder 1, van het moederplan mag in de gebieden waar sprake is van een uit te werken bestemming slechts gebouwd worden volgens een onherroepelijk bestemmingsplan.
Ingevolge lid C, aanhef en onder 2, kan het college van burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bepaalde in lid B, onder 1, ten behoeve van het oprichten van bouwwerken voordat de bestemming overeenkomstig lid A is uitgewerkt en onherroepelijk is geworden mits de op te richten bebouwing in overeenstemming is met een reeds vastgestelde uitwerking of met een daarvoor gemaakt ontwerp, ofwel met een document zoals een concept-uitwerkingsplan, waaruit de inpasbaarheid in de integrale uitwerking redelijkerwijs overzienbaar is.
Het college heeft in 2004 het ontwerpuitwerkingsplan "Terwijde 1" opgesteld. Dit ontwerpuitwerkingsplan stond de thans bestreden derde bouwlaag toe. Ten behoeve van de ontwikkeling van het plandeel heeft het college vrijstelling krachtens het hiervoor vermelde artikel 9, lid C, van het moederplan verleend. Zoals de raad ter zitting heeft toegelicht is in dat kader de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen ter plaatse getoetst aan het ontwerpuitwerkingsplan "Terwijde 1". De aanvraag omvatte slechts twee woonlagen voor de per twee gegroepeerde woningen gelegen aan de zuidzijde van de eilanden in het plandeel.
1.4. Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat het besluit de per twee gegroepeerde woningen met maximaal twee bouwlagen te realiseren, een afweging van de projectontwikkelaar is geweest, waaraan de raad niet gebonden is. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat naar aanleiding van de tegen het ontwerpbesluit ingediende zienswijzen, waaruit de behoefte aan uitbreiding is gebleken, is besloten gevolg te geven aan het eerdere beleidskader in de vorm van het ontwerpuitwerkingsplan "Terwijde 1" en een derde bouwlaag op de per twee gegroepeerde woningen aan de zuidzijde van de eilanden in het plandeel mogelijk te maken. Blijkens de verbeelding bedraagt de maximale bouwhoogte voor de betreffende woningen 9 meter. De afstand tussen woningen aan de achterzijde van de woning van [appellanten sub 1] en hun woning bedraagt ongeveer 27 meter, de afstand tussen de woningen aan de voorzijde van de woning van [appellanten sub 1] en hun woning bedraagt ongeveer 14 meter.
Naar de mogelijke schaduwhinder door de voorziene uitbreiding is een bezonningsstudie verricht door de raad. Ter zitting is vastgesteld dat in de aanvullende bezonningstudie van oktober 2012, die de raad bij zijn verweerschrift heeft overgelegd, niet de vergroting van de maximale bouwhoogte van de per twee gegroepeerde woningen aan de zuidzijde van de eilanden is betrokken. In de als bijlage bij het vaststellingsrapport opgenomen bezonningstudie Terwijde van mei 2012 is de vergroting van de maximale bouwhoogte van de per twee gegroepeerde woningen wel betrokken. Weliswaar is in die bezonningstudie niet specifiek de situatie aan de Vincent Youmanshof en de Mitch Leighhof in beeld gebracht, doch de raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de wel in beeld gebrachte situaties vergelijkbaar zijn met de situatie aan de Vincent Youmanshof en de Mitch Leighhof. In deze bezonningsstudie zijn afbeeldingen opgenomen van de schaduwwerking ten gevolge van de zon voor 21 maart, 21 juni, 21 september en 31 december, vanaf 10.00 uur. Uit de bezonningsstudie valt af te leiden dat in het voor- en najaar vanaf 14.00 uur en in de zomer na 19.00 uur op het perceel van [appellanten sub 1] aan de voorzijde van hun woning enige extra schaduwwerking ontstaat als gevolg van de in het plan voorziene vergroting van de maximale bouwhoogte van de woningen gelegen aan de zuidzijde van de woning van [appellanten sub 1]. Gelet op de resultaten van deze bezonningsstudie en daarbij in aanmerking genomen de ligging en de schaduwwerking van de reeds bestaande bebouwing heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat in zoverre geen onaanvaardbare situatie zal ontstaan.
Wat betreft het verlies aan uitzicht en privacy overweegt de Afdeling dat op basis van vrijstellingen van het voorheen geldende bestemmingsplan de woningen in het plandeel zijn gerealiseerd met een bouwhoogte van 6 meter. Mede gelet op de afstand tussen de woning van [appellanten sub 1] en de betrokken woningen alsmede de ligging in een stedelijke omgeving heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het uitzicht en de privacy van [appellanten sub 1] door de voorziene vergroting van de maximaal toegestane bouwhoogte niet onevenredig worden aangetast.
Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling in hetgeen [appellanten sub 1] hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid de in het plan opgenomen maximale bouwhoogte van 9 meter heeft kunnen vaststellen.
1.5. In hetgeen [appellanten sub 1] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 2]
2. [appellant sub 2] richt zich tegen de in het plan voorziene waterwoningen in de watergang aan de Jule Stynestraat tegenover zijn woning aan de Irving Berlinhof te Utrecht. [appellant sub 2] betoogt dat de raad ten onrechte zonder nadere motivering en belangenweging de voorschriften inzake de afmeting en ligging van de waterwoningen zoals opgenomen in de gewijzigde Havenatlas als bouwvoorschriften heeft opgenomen in de planregels. [appellant sub 2] wijst er in dit verband op dat in het kader van de vaststelling van de Havenatlas geen belangenafweging heeft plaatsgevonden. [appellant sub 2] voert aan dat zijn uitzicht en privacy zullen worden aangetast en dat hij overlast zal ondervinden als gevolg van de reflectie van zonlicht in het aan de waterzijde van de voorziene waterwoningen aan te brengen glas. Hij voert aan dat hij daarvan onevenredig nadeel zal ondervinden.
2.1. De raad voert aan dat, nu de voorziene waterwoningen ingevolge jurisprudentie van de Afdeling omgevingsvergunningplichtige bouwwerken zijn, de randvoorwaarden inzake de maximale hoogte, de minimale onderlinge afstand, de maximale diepgang en de maximale afmetingen van de waterwoningen alsmede de maximale grootte van het bijbehorende terras, zoals deze voor het gebied Terwijde waren opgenomen in de Havenatlas, zijn vertaald in het plan. De raad wijst erop dat daarbij uitgangspunt is geweest om geen beleidswijzigingen door te voeren. De ligplaatsen worden nog steeds geregeld in de Havenatlas. In het vaststellingstraject van de Havenatlas hebben omwonenden inspraakreacties kunnen indienen en heeft een zorgvuldige belangenafweging plaatsgevonden, aldus de raad.
2.2. In de verbeelding is weergegeven dat aan de gronden ten oosten van de woning van [appellant sub 2] de bestemming "Water" is toegekend met de aanduiding "woonschepenligplaats". Daarnaast zijn de nadere aanduidingen "specifieke bouwaanduiding-5" en "maximum aantal wooneenheden: 2" toegekend.
Ingevolge artikel 10, lid 10.2.1, onder a, van de planregels mogen binnen de bestemming "Water" geen gebouwen worden gebouwd.
Ingevolge lid 10.2.1, onder b, zijn in afwijking van lid 10.2.1, onder a, ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding-5" bouwwerken toegestaan, onder de volgende voorwaarden:
1. het maximum aantal ligplaatsen mag niet worden overschreden;
2. de maximale afmeting van het woonschip bedraagt 6 meter bij 12,50 meter, exclusief gangboord en/of terras;
3. de maximale bouwhoogte bedraagt 5 meter, gerekend vanaf de waterlijn;
4. het woonschip mag een maximale diepgang van 1,25 meter onder de waterlijn hebben;
5. de onderlinge afstand tussen de woonschepen, inclusief bijbehorende erven mag niet minder dan 8 meter bedragen;
6. per woonschip is een terras van maximaal 25 m2 toegestaan.
2.3. Het plan is ten opzichte van het ontwerpbesluit gewijzigd in die zin dat in artikel 10, lid 10.2.1, de bouw- en gebruiksregels zijn opgenomen voor de aanduiding "woonschepenligplaats" met de nadere aanduiding "specifieke bouwaanduiding-5". In het vaststellingsrapport dat tot het raadsbesluit behoort en de plantoelichting staat hierover vermeld dat in lijn met jurisprudentie van de Afdeling de woonschepen in het plangebied moeten worden aangemerkt als omgevingsvergunningplichtige bouwwerken en dat daarom een bouw- en gebruiksregeling voor deze woonschepen is opgenomen in het plan. Zoals de raad ter zitting heeft toegelicht, worden de woonschepen in het plangebied door middel van stalen beugels aan meerpalen die in de waterbodem zijn gebouwd verankerd. Nu de woonschepen in combinatie met de meerpalen bedoeld zijn om langere tijd ter plaatse als woning te functioneren en deze voorts niet op eenvoudige wijze zijn te verplaatsen, heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat sprake is van een plaatsgebonden constructie. Gelet hierop heeft de raad de woonschepen in het plangebied terecht aangemerkt als omgevingsvergunningplichtige bouwwerken. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 7 april 2010 in zaak nr. 200905090/1/H1.
De in artikel 10, lid 10.2.1, opgenomen bouw- en gebruiksregels zijn een vertaling van de randvoorwaarden zoals die zijn vermeld in de Havenatlas. De Havenatlas is gebaseerd op de gemeentelijke Havenverordening die het mogelijk maakt voorwaarden te stellen aan een ligplaats. Het voornemen om in de Havenatlas ligplaatsen aan te wijzen voor de te realiseren waterwoningen in het deelgebied Terwijde heeft met ingang van 7 december 2006 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Blijkens de Nota van inspraak ligplaatsen Terwijde van april 2007 heeft [appellant sub 2] een inspraakreactie ingediend. In de Nota van inspraak is onder meer ingegaan op de inspraakreacties ten aanzien van de hoogte en situering van de waterwoningen. Voorts blijkt uit de aanpassingen ten opzichte van het voornemen, onder meer wat betreft de afstand tussen de waterwoningen en de oevers en het terugbrengen van het totaal aantal waterwoningen aan de Jule Stynestraat van 16 naar 14, dat bij de vaststelling van de Havenatlas een belangenafweging is gemaakt. Dat die afweging niet tot aanpassing in de door [appellant sub 2] gewenste zin heeft geleid, leidt niet tot het oordeel dat de belangen van [appellant sub 2] niet bij die afweging zijn betrokken. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten om bij het bestemmen van de waterwoningen aan te sluiten bij de randvoorwaarden zoals die zijn vermeld in de vastgestelde Havenatlas. De Afdeling stelt vast dat op grond van de verbeelding, gelezen in samenhang met artikel 10.2.1. van de planregels, ter plaatse van de bestemming "Water" met de aanduiding "woonschepenligplaats" en de nadere aanduiding "specifieke bouwaanduiding-5" ter hoogte van de woning van [appellant sub 2] twee waterwoningen met een maximale bouwhoogte van 5 meter, een maximale afmeting van 6 bij 12,50 meter en een minimale onderlinge afstand van 8 meter kunnen worden gerealiseerd. De afstand van het op de verbeelding ingetekende bouwvlak op het perceel van [appellant sub 2] tot de mogelijke grens van de waterwoningen is ongeveer 23 meter. Hoewel de realisatie van de waterwoningen zal leiden tot enige aantasting van het uitzicht en de privacy ter plaatse van de woning van [appellant sub 2], heeft de raad daaraan, gelet op de maximaal toegestane bouwhoogte en afmeting van de voorziene waterwoningen alsmede de afstand in redelijkheid geen doorslaggevend gewicht hoeven toekennen. Daarbij heeft de raad in aanmerking kunnen nemen dat de voorziene waterwoningen zijn gesitueerd in stedelijk gebied en dergelijke bebouwing daarbinnen niet ongebruikelijk is. Hierbij merkt de Afdeling nog op dat geen blijvend recht op vrij uitzicht bestaat.
Over de door [appellant sub 2] aangevoerde mogelijke hinder als gevolg van de reflectie van zonlicht in aan de waterzijde van de voorziene waterwoningen aan te brengen glas overweegt de Afdeling dat, wat hiervan ook van zij, daaraan niet een zodanig gewicht toekomt dat de raad om die reden van het opnemen van ligplaatsen op de aan de orde zijnde plek had moeten afzien.
2.4. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan wat betreft het plandeel met de bestemming "Water" en de aanduiding "woonschepenligplaats" met de nadere aanduiding "specifieke bouwaanduiding-5" strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellant sub 2] is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 3]
3. [appellant sub 3] richt zich tegen de bestemming "Wonen - uit te werken 1" in de punt van de wijk "De Eiken" gelegen tegenover zijn woning aan de Robert Planquettelaan te Utrecht. [appellant sub 3] betoogt dat de raad de splitsing van de betreffende kavel onvoldoende heeft gemotiveerd. Voor zover aan de splitsing financiële motieven ten grondslag liggen, stelt [appellant sub 3] dat de raad niet heeft aangetoond dat de splitsing noodzakelijk is ten behoeve van de verkoopbaarheid. Voorts handelt de raad in zoverre uitsluitend voor eigen gewin en heeft geen volledige belangenafweging plaatsgevonden. Volgens [appellant sub 3] is de splitsing tevens in strijd met het vertrouwensbeginsel. In dit verband voert [appellant sub 3] aan dat op de verbeelding geen bouwvlak is aangegeven en het plan het mogelijk maakt dat bijbehorende bouwwerken op een afstand van 1 meter achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw worden gebouwd. Hierdoor ontstaat zichtschade en wordt het open karakter van het gebied aangetast terwijl volgens de erfpachtovereenkomst een bebouwingsvrije zone van 5 meter in de zijtuinen was gegarandeerd. In zoverre kan volgens [appellant sub 3] niet worden volgehouden dat het plan niet tot planschade zal leiden.
3.1. De raad voert aan dat aan de punt van de wijk "De Eiken" de bestemming "Wonen - uit te werken 1" is toegekend, zodat één woning op de kavel kan worden gerealiseerd maar dat het ook mogelijk is om twee woningen te ontwikkelen waarvoor nadere randvoorwaarden kunnen worden gesteld. Voor de ontwikkeling van de kavel dient derhalve een afzonderlijke procedure te worden gevolgd waarin ruimte is voor een nadere belangenafweging van omwonenden. De bebouwingsvrije zone die was vastgelegd in de ‘Stedenbouwkundige randvoorwaarden De Eiken’ is niet in het bestemmingsplan opgenomen vanwege landelijke regelgeving die vergunningvrij bouwen van bijbehorende bouwwerken vanaf 1 meter vanaf de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw mogelijk maakt.
3.2. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk en het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 2.3, tweede lid, van het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor) is in afwijking van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wabo geen omgevingsvergunning vereist voor de categorieën gevallen in artikel 2 van bijlage II.
Ingevolge artikel 2, aanhef en onder 3, van die bijlage is een omgevingsvergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a en c, van de wet niet vereist, indien deze activiteiten betrekking hebben op een op de grond staand bijbehorend bouwwerk in achtererfgebied, mits wordt voldaan aan aldaar genoemde eisen.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, van die bijlage wordt onder achtererfgebied verstaan een erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw.
3.3. In het vaststellingsrapport dat tot het raadsbesluit behoort, staat dat de raad omwille van de flexibiliteit en de verkoopbaarheid voor de punt van de wijk "De Eiken" de bestemming "Wonen - uit te werken 1" met de aanduiding maximaal twee wooneenheden heeft toegekend. De economische uitvoerbaarheid van het plan is een aspect dat de raad bij de vaststelling van het plan moet bezien. Gelet op de grootte van de kavel en de situering daarvan in de punt van de wijk, acht de Afdeling de keuze van de raad om gezien de veranderde marktsituatie de kavel op te splitsen en daarmee de mogelijkheid van twee woningen te creëren niet onredelijk. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat door het toekennen van de mogelijkheid van één extra woning geen substantiële vermeerdering van het aantal woningen in de wijk plaatsvindt en de uitstraling en inrichting van de wijk daardoor niet wezenlijk wijzigt. Het plan is ten opzichte van het ontwerpbesluit gewijzigd in die zin dat - omwille van het stellen van randvoorwaarden aan de realisering van twee woningen en de mogelijkheid van inspraak voor belanghebbenden - voor de kavel die gesplitst kan worden een uit te werken woonbestemming is opgenomen. In de uitwerkingsregels is onder meer bepaald dat maximaal twee woningen op de betreffende gronden kunnen worden gerealiseerd en welke bouwregels bij het uitwerkingsplan in acht moeten worden genomen. In hetgeen [appellant sub 3] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad deze bouwregels niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen. Eerst bij de uitwerking van het plan zal worden beslist op welke wijze de kavel wordt ingericht. In dat kader zal worden beoordeeld op welke wijze en afstand van het perceel van [appellant sub 3] de eventueel te bouwen woningen kunnen worden ingepast, waarbij de in het plan opgenomen bouwregels in acht moeten worden genomen. Voorts is van belang dat ingevolge artikel 20, lid 20.5, onder b, van de planregels een ieder in de gelegenheid dient te worden gesteld zijn zienswijze tegen het ontwerp van het uitwerkingsplan dan wel het bouwplan mondeling of schriftelijk kenbaar te maken. Aldus is het belang [appellant sub 3] naar het oordeel van de Afdeling voldoende gewaarborgd. Gelet hierop geeft het in beroep door [appellant sub 3] aangevoerde geen grond voor het oordeel dat de raad reeds op voorhand van de uit te werken bestemming met de mogelijkheid tot het realiseren van twee woningen ter hoogte van het perceel had moeten afzien. In het kader van het uitwerkingsplan kunnen zonodig daartegen rechtsmiddelen worden aangewend.
Voor zover [appellant sub 3] stelt dat in de planregels ten onrechte niet een bebouwingsvrije zone van 5 meter in de zijtuinen overeenkomstig de ‘Stedenbouwkundige randvoorwaarden De Eiken’ is vastgelegd, overweegt de Afdeling dat op 1 oktober 2010 de Wabo en het Bor in werking zijn getreden en hierin regels zijn opgenomen over het vergunningvrij bouwen van onder meer bijbehorende bijgebouwen. Ingevolge artikel 2.3, tweede lid, van het Bor geldt dat voor de in artikel 2 van bijlage II vermelde categorieën gevallen, voor zover wordt voldaan aan de in die bepaling gestelde eisen, bouwwerken zijn uitgezonderd van de vergunningplicht voor de activiteit bouwen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, en van de vergunningplicht voor de activiteit gebruiken als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo. Gelet op de ligging van het perceel in de punt van de wijk "De Eiken" is evenwel niet zonder meer aannemelijk dat ter plaatse sprake is van een achtererfgebied als bedoeld in artikel 1, eerste lid, bijlage II van het Bor en dat aldus aan de in artikel 2, aanhef en onder 3, van die bijlage gestelde eisen voor vergunningvrij bouwen van bijbehorende bijgebouwen wordt voldaan. Daargelaten of het derhalve mogelijk is om op het perceel op grond van artikel 2.3, tweede lid, van het Bor vergunningvrij vanaf 1 meter van de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw bijbehorende bouwwerken op te richten, heeft de raad in redelijkheid kunnen afzien van het in de planregels opnemen van een bebouwingsvrije zone van 5 meter, zoals door [appellant sub 3] bedoeld. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat in artikel 20, lid 20.3, van de planregels ten aanzien van bijbehorende bouwwerken onder meer is bepaald dat deze uitsluitend op een afstand van tenminste 1 meter achter (het verlengde van) de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw mogen worden gebouwd en dat het gezamenlijk oppervlak van de bijbehorende bouwwerken ten hoogste 40% van de bij het hoofdgebouw behorende gronden mag bedragen, met een maximum van 32 m2. Gelet hierop, en in aanmerking genomen dat in het algemeen geen recht bestaat op een blijvend vrij uitzicht, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het uitzicht vanaf het perceel van [appellant sub 3] niet zodanig zal worden aangetast dat de raad aan dit belang overwegende betekenis had moeten toekennen door een bebouwingsvrije zone van 5 meter in de zijtuinen te garanderen.
Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 3] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de planregeling voor de gronden ter plaatse van de punt van de wijk "De Eiken" niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen.
3.4. In hetgeen [appellant sub 3] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is ongegrond.
Proceskostenveroordeling
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. J. Kramer en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. Y.M. van Soest-Ahlers, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Van Soest-Ahlers
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 mei 2013
343.