ECLI:NL:RVS:2013:CA1338

Raad van State

Datum uitspraak
29 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
201204217/1/V6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot verlening van het Nederlanderschap op basis van onvoldoende bewijs van identiteit en nationaliteit

In deze zaak heeft de Raad van State op 29 mei 2013 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellant] tegen de afwijzing van zijn verzoek om het Nederlanderschap. Het verzoek was oorspronkelijk afgewezen door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op 23 februari 2011, omdat [appellant] geen gelegaliseerde geboorteakte en geldig buitenlands reisdocument had overgelegd. De minister verklaarde het bezwaar van [appellant] ongegrond op 19 juli 2011, waarna de rechtbank Leeuwarden op 15 maart 2012 het beroep van [appellant] tegen deze afwijzing ook ongegrond verklaarde.

Tijdens de zitting op 14 februari 2013 heeft [appellant], bijgestaan door zijn advocaat, zijn standpunt toegelicht. Hij stelde dat hij in bewijsnood verkeert, omdat zijn geboorteakte niet meer bestaat en de registers van de burgerlijke stand in Irak onvolledig zijn. De rechtbank had echter geoordeeld dat [appellant] niet voldoende had aangetoond dat hij niet in staat was om de vereiste documenten te overleggen. De Raad van State bevestigde deze overwegingen en oordeelde dat [appellant] niet al het nodige had gedaan om in het bezit te komen van een geldig buitenlands reisdocument.

De Raad van State concludeerde dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de identiteit en nationaliteit van [appellant] niet zijn komen vast te staan. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de eerdere uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De Raad van State oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201204217/1/V6.
Datum uitspraak: 29 mei 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 15 maart 2012 in zaak nr. 11/2070 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Procesverloop
Bij besluit van 23 februari 2011 heeft de minister het verzoek van [appellant] om hem het Nederlanderschap te verlenen afgewezen.
Bij besluit van 19 juli 2011 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 maart 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister, thans: de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (hierna: de staatssecretaris), heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 februari 2013, waar [appellant], bijgestaan door mr. P. Baken-Loijenga, advocaat te Leeuwarden, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. M.M. van Asperen, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorganger.
2. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: de RWN) wordt, met inachtneming van de bepalingen van hoofdstuk 4 van deze wet, aan vreemdelingen die daarom verzoeken het Nederlanderschap verleend.
Ingevolge artikel 23 kunnen bij of krachtens algemene maatregel van rijksbestuur nadere regelen worden gesteld ter uitvoering van de RWN.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, aanhef en onder a, b en e, van het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap verstrekt de verzoeker bij de indiening van het naturalisatieverzoek betreffende zichzelf, voor zoveel mogelijk, gegevens met betrekking tot zijn geslachtsnaam en voornaam of voornamen, geboortedatum, geboorteplaats en geboorteland, en nationaliteit of nationaliteiten.
Ingevolge het vijfde lid kan de autoriteit die het naturalisatieverzoek in ontvangst neemt, alsook de minister, verlangen dat de verzoeker de juistheid van de verstrekte gegevens bewijst door middel van zonodig gelegaliseerde en eventueel inhoudelijk geverifieerde documenten.
Volgens de Handleiding voor de toepassing van de RWN 2003 (hierna: de Handleiding) dient een verzoeker bij het verzoek een geldig buitenlands reisdocument en buitenlandse akten van de burgerlijke stand, waaronder een buitenlandse geboorteakte over te leggen.
De Handleiding vermeldt voorts dat een verzoeker in beginsel een geldig buitenlands reisdocument dient over te leggen, inclusief alle pagina’s met in- en uitreisstempels. Dit dient niet alleen te geschieden in verband met identificatie van de verzoeker maar ook om zijn nationaliteit en verblijf te kunnen vaststellen en de in het reisdocument vermelde personalia te vergelijken met de overgelegde akte(n) van de burgerlijke stand. Indien de verzoeker niet in het bezit is van een geldig buitenlands reisdocument en houder is van een verblijfsvergunning asiel, of staatloos is, mag hij óf een vluchtelingenpaspoort óf een vreemdelingenpaspoort overleggen. Is de verzoeker houder van een regulier verblijfsrecht (dit is alles dat niet een verblijfsrecht asiel voor bepaalde of onbepaalde tijd is), dan moet in beginsel een geldig buitenlands reisdocument worden overgelegd, tenzij de verzoeker met ‘staatloos’ in de gemeentelijke basisadministratie is opgenomen. Dit geldt met ingang van 1 mei 2009 ook voor houders van een regulier verblijfsrecht, die bij de verlening en/of verlenging van het verblijfsrecht door de Immigratie- en Naturalisatiedienst zijn vrijgesteld van het overleggen van een geldig buitenlands reisdocument (paspoort), tenzij de hier bedoelde verzoeker op onderstaand beschreven wijze aantoont dat hij door de autoriteiten van het land waarvan hij onderdaan is niet meer in het bezit kan worden gesteld van een geldig buitenlands reisdocument.
Van het vereiste van het overleggen van een geldig buitenlands reisdocument (paspoort) is vrijgesteld de persoon die wegens bewijsnood niet in staat is een geldig buitenlands reisdocument over te leggen. In bewijsnood is een verzoeker die een schriftelijke verklaring overlegt van de autoriteiten van het land waarvan hij onderdaan is, waarin gemotiveerd wordt aangegeven waarom de desbetreffende verzoeker niet in het bezit gesteld kan worden van een geldig buitenlands reisdocument. Indien een verzoeker voornoemde verklaring niet kan overleggen, toont hij met andere bewijsstukken aan dat hij al het mogelijke heeft gedaan om in het bezit te komen van een geldig buitenlands reisdocument, aldus de Handleiding.
Verder is in de Handleiding vermeld dat van het vereiste van het overleggen van gelegaliseerde uit het buitenland afkomstige documenten kan worden vrijgesteld de persoon die wegens bewijsnood niet in staat is dergelijke documenten over te leggen en dat, indien geen sprake is van bewijsnood, geen vrijstelling wordt verleend. Bewijsnood zal zich volgens de Handleiding met name voordoen in het geval dat registers van de burgerlijke stand in het land waar de documenten vandaan moeten komen niet bestaan dan wel onvolledig zijn, alsmede wanneer in het land in kwestie geen stukken kunnen worden verkregen vanwege de op dat moment bestaande politieke situatie.
3. Niet in geschil is dat [appellant] bij zijn verzoek om verlening van het Nederlanderschap geen gelegaliseerde geboorteakte en geen geldig buitenlands reisdocument heeft overgelegd. De staatssecretaris heeft het verzoek afgewezen omdat de identiteit en nationaliteit van [appellant] niet zijn komen vast te staan en heeft zich op het standpunt gesteld dat [appellant] niet in bewijsnood verkeert.
4. [appellant] heeft verzocht de behandeling van de zaak aan te houden omdat hem bekend is geworden dat hij nieuwe documenten uit Irak zou verkrijgen. Het was aan [appellant] om reeds bij zijn verzoek om verlening van het Nederlanderschap de daarvoor vereiste documenten over te leggen. Gelet hierop kan de omstandigheid dat hij eerst in hoger beroep in het bezit kan komen van, naar hij stelt, voor zijn verzoek relevante documenten, niet tot inwilliging van zijn verzoek leiden.
5. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat [appellant] niet al het nodige heeft gedaan om een gelegaliseerde geboorteakte over te leggen. Hij voert daartoe aan dat hij heeft aangetoond dat hij in bewijsnood verkeert, zoals bedoeld in de Handleiding, nu zijn geboorteakte niet meer bestaat en de registers van de burgerlijke stand van zijn land van herkomst, Irak, onvolledig zijn. Hij wijst op de door hem overgelegde verklaring van de rechtbank te Sulaimaniya van 17 juli 2011, waaruit volgens hem blijkt dat de archieven met de geboorteaktes zijn verbrand. [appellant] stelt dat het voor hem daarom niet mogelijk is een geboorteakte over te leggen.
5.1. Uit het door [appellant] overgelegde uittreksel uit het Algemeen Register van 1957 van het Ministerie van Binnenlandse Zaken, Directoraat-Generaal Staatsburgerschap en Burgerlijke Stand van Irak, van 11 januari 2011 heeft de staatssecretaris terecht afgeleid dat er een geboorteakte van [appellant] in Irak is of is geweest. Uit de hiervoor in 5 vermelde verklaring van 17 juli 2011 blijkt dat [appellant] bij die rechtbank volgens zijn geboorteakte met nummer 2238 stond geregistreerd en dat alle archieven van de rechtbank te Sulaimaniya zijn verbrand. Hiermee heeft [appellant] evenwel niet aangetoond dat zijn geboorteakte ook bij die rechtbank berustte en is verbrand en dat zijn geboorteakte niet meer bestaat in Irak. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat aan deze verklaring niet de waarde kan worden toegekend die [appellant] daaraan wenst te hechten.
Het betoog faalt.
6. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij niet al het nodige heeft gedaan om in bezit te komen van een geldig buitenlands reisdocument. [appellant] wijst op hetgeen hij in zijn beroepschrift en ter zitting bij de rechtbank heeft aangevoerd. Ter zitting bij de Afdeling heeft [appellant] gesteld dat hij al het nodige heeft gedaan om in bezit te komen van een Iraaks paspoort. Voorts stelt hij dat zijn broer in Irak voor hem een nieuw identiteitsbewijs heeft aangevraagd. Daarmee heeft hij bij de gemeente Smallingerland om afgifte van een reisdocument gevraagd, zodat hij bij de Iraakse ambassade in Frankrijk een paspoort kan trachten te verkrijgen.
6.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat uit de door [appellant] overgelegde verklaring van de Iraakse ambassade te Den Haag van 17 februari 2011 niet blijkt dat [appellant] door de daartoe bevoegde Iraakse autoriteiten niet in het bezit gesteld kan worden van een Iraaks paspoort. Daargelaten of van [appellant] verlangd mag worden naar Irak te reizen, heeft hij geen pogingen ondernomen om een paspoort te verkrijgen bij de Iraakse ambassade in Jordanië. De omstandigheden dat het lastig is om in Jordanië aan een Iraaks paspoort te komen en dat de reis daartoe duur is, zoals [appellant] ter zitting heeft gesteld, zijn onvoldoende om aan te nemen dat hij in bewijsnood verkeert. [appellant] had, nu hij reeds in de bestuurlijke fase aan een familielid in Irak heeft gevraagd aldaar een geboorteakte voor hem te verkrijgen, eveneens aan dit familielid dan wel een in Irak verblijvende (professionele) derde kunnen verzoeken voor hem een paspoort te verkrijgen. Dat [appellant] een paspoort bij de Iraakse ambassade in Frankrijk wil aanvragen, leidt niet tot een ander oordeel, nu [appellant] niet heeft aangetoond dat hij dit niet eerder heeft kunnen ondernemen. Evenmin kan de bij het nader stuk van 31 oktober 2012 overgelegde kopie van een Iraaks paspoort tot een ander oordeel leiden, nu dit eerst in hoger beroep is geschied. Zoals hiervoor in 4 is overwogen, was het aan [appellant] om reeds bij zijn verzoek een geldig buitenlands reisdocument over te leggen dan wel aan te tonen dat hij daarvoor in bewijsnood verkeerde.
Het betoog faalt.
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. G. van der Wiel, leden, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Groenendijk
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 mei 2013
164-692.