201207761/1/A3.
Datum uitspraak: 29 mei 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Heerenveen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 3 juli 2012 in zaak nr. 11/3013 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Heerenveen.
Bij besluit van 15 augustus 2011 heeft het college beslist op een verzoek van [appellant] om openbaarmaking van informatie.
Bij besluit van 31 oktober 2011 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 juli 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 april 2013, waar [appellant], vergezeld door zijn [broer], en het college, vertegenwoordigd door E. Gavrailova, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
2. [appellant] heeft bij het college in zijn verzoek op grond van de Wob van 5 juli 2011 alle gebeurtenissen omtrent de woning met het adres [locatie 1] te Heerenveen (hierna: het gebouw) vanaf 1936 opgevraagd. Hij heeft daarbij als gebeurtenissen vermeld: dwangsommen, hoeveel mensen er hebben gewoond, het (huidige) bestemmingsplan en de akte van samenvoeging van het hiervoor genoemde perceel met het perceel [locatie 2] te Heerenveen.
Bij brief van 15 juli 2011 heeft het college [appellant] meegedeeld dat het verzoek te algemeen is geformuleerd en verzocht het verzoek op grond van artikel 3, vierde lid, van de Wob te preciseren. Het college heeft [appellant] daarbij verzocht te berichten welke stukken hij toegestuurd wenst te krijgen en kenbaar te maken op welke procedures de in het verzoek genoemde dwangsommen betrekking hebben.
In zijn schriftelijke reactie daarop van 29 juli 2011 heeft [appellant] het college verzocht mee te delen om welke reden en op welke datum het gebouw in een bijgebouw is veranderd en bij welke notaris die wijziging is vastgelegd. [appellant] heeft daarnaast meegedeeld dat hij informatie wenst te krijgen over de dwangsommen met de nummers 153169 en 153659, zoals vermeld in de brief van Beugeling en Beugeling, gerechtsdeurwaarderskantoor en incassobureau B.V., aan [broer] van 22 april 2004. Voorts heeft hij gevraagd of de door hem bijgevoegde lijst van bewoners van het gebouw uit de basisadministratie persoonsgegevens van 24 januari 2011 nog klopt en verzocht om toezending van een lijst van personen die voor 2000 op dat adres woonachtig waren.
3. Bij het in bezwaar gehandhaafde besluit van 15 augustus 2011 heeft het college [appellant] informatie over het gebouw verstrekt, waaronder het daar van kracht zijnde planologische regime en de periodes waarin het gebouw voor 2000 werd bewoond. Daarnaast heeft het college inlichtingen verschaft omtrent de door [appellant] genoemde dwangsommen en hem verwezen naar stukken die hem reeds waren toegezonden. Het college heeft [appellant] de uitspraak van de Afdeling van 23 januari 2002 in zaak nr. 200100348/1 toegezonden en geweigerd hem een lijst te verstrekken met namen van personen die voor het jaar 2000 in het gebouw hebben gewoond.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college [broer] ten onrechte onder oplegging van een dwangsom heeft gelast het gebruik van het gebouw als woning te beëindigen en de ten behoeve daarvan aangebrachte voorzieningen te verwijderen. Volgens hem heeft de rechtbank miskend dat de bestemming van het gebouw ten onrechte is gewijzigd van woning in een bijgebouw. [appellant] verzoekt de Afdeling het college te gelasten de betaalde dwangsommen terug te betalen.
4.1. Het betoog kan niet leiden tot het ermee beoogde resultaat. De rechtbank heeft terecht overwogen dat [appellant] naar aanleiding van zijn verzoek stukken heeft ontvangen en dat het college hem heeft verwezen naar eerder verstrekte stukken. [appellant] heeft niet gesteld dat hij meer stukken had moeten ontvangen. Reeds hierom is het hoger beroep in deze Wob-zaak ongegrond. Overigens kan hij met het hoger beroep niet bereiken dat aan het gebouw een woonbestemming wordt toegekend en dat het college wordt gelast de geïnde dwangsommen terug te betalen.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D. Roemers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. de Vries, ambtenaar van staat.
w.g. Roemers w.g. De Vries
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 mei 2013