201209060/1/A1.
Datum uitspraak: 29 mei 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Leeuwarden,
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 7 augustus 2012 in zaak nr. 12/71 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden.
Bij besluit van 19 augustus 2011 heeft het college geweigerd aan [appellant] een omgevingsvergunning te verlenen voor het bouwen van een garage op de locatie [locatie 1] te Leeuwarden (hierna: het perceel).
Bij besluit van 13 december 2011 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 augustus 2012, gerectificeerd bij uitspraak van
dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [belanghebbende] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Desgevraagd hebben partijen toestemming verleend, als bedoeld in
artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), om in het geding uitspraak te doen zonder zitting. Vervolgens heeft de Afdeling bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.
1. [appellant] heeft een omgevingsvergunning aangevraagd voor het bouwen van een nieuwe garage op het perceel. De woning op het perceel is een hoekwoning. De garage is voorzien langs de zijdelingse perceelsgrens met de woning van [belanghebbende] aan de [locatie 2] te Leeuwarden en is gekeerd naar openbaar toegankelijk gebied. Niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan.
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat geen omgevingsvergunning is vereist voor het bouwen van de garage op het perceel. Hij voert daartoe aan dat de woning met inbegrip van de bestaande, voormalige garage in het geheel is aan te merken als hoofdgebouw nu deze voormalige garage functioneel noch architectonisch ondergeschikt is aan de rest van de woning. Dit betekent volgens hem dat het achtererfgebied grenst aan de lijn langs de voormalige garage, zodat de garage die in de aanvraag is voorzien, in achtererfgebied ligt en daarom ingevolge artikel 2, aanhef en onder 3, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor) zonder omgevingsvergunning mag worden opgericht.
2.1. In hoger beroep heeft [appellant] herhaald hetgeen hij in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank is gemotiveerd op dit betoog ingegaan en heeft onder meer geoordeeld dat de bestaande, voormalige garage beschouwd moet worden als een aangebouwd bijgebouw en dat de lijn waaraan het achtererfgebied grenst, loopt langs het hoofdgebouw, de woning, en niet langs de gevellijn van de bestaande garage, zodat het bouwplan daarmee niet is gelegen in achtererfgebied. Door uitsluitend te stellen dat de rechtbank ten onrechte niet de garage met de woning beschouwd als één hoofdgebouw, heeft [appellant] niet uiteengezet, waarom de desbetreffende overwegingen onjuist dan wel onvolledig zijn. Nu het bouwplan niet is voorzien in achtererfgebied als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van bijlage II van het Bor, heeft de rechtbank in navolging van het college terecht geoordeeld dat het bouwplan niet ingevolge artikel 2, aanhef en onder 3, van bijlage II van het Bor zonder omgevingsvergunning kan worden opgericht.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college in redelijkheid omgevingsvergunning mocht weigeren voor het bouwen van de garage in afwijking van het bestemmingsplan. Hij voert daartoe aan dat volgens hem de garage gezien de omvang niet als dominant kan worden aangemerkt in de bebouwing van de Beatrixstraat en dat deze niet afwijkt van het bestaande straatbeeld.
3.1. In hoger beroep heeft [appellant] herhaald hetgeen hij in beroep op dit punt naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft naar aanleiding van dit betoog geoordeeld dat er geen grond is voor het oordeel dat het college met de verwijzing naar het stedenbouwkundige advies van 22 augustus 2011 van de gemeentelijke stedenbouwkundige J. van Langen, waarin is vermeld dat de voorziene garage het stedenbouwkundige beeld van de Beatrixstraat doorbreekt, onvoldoende heeft gemotiveerd dat het bouwplan niet passend is in de omgeving. [appellant] heeft niet uiteengezet, waarom de desbetreffende overwegingen onjuist dan wel onvolledig zijn. Voor zover de rechtbank, naar hij stelt, de door hem aangedragen mogelijkheid om de garage 1 m naar achteren te plaatsen ten onrechte niet heeft meegewogen, wordt overwogen dat slechts het in de aanvraag neergelegde bouwplan, waarop het college diende te beslissen, ter beoordeling staat. Gelet op het vorenstaande geeft het in hoger beroep aangevoerde geen grond voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college in redelijkheid een omgevingsvergunning voor het bouwplan in afwijking van het bestemmingsplan heeft kunnen weigeren.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk w.g. Van Dorst
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 mei 2013