ECLI:NL:RVS:2013:CA1295

Raad van State

Datum uitspraak
22 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
201301772/2/V4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in asielzaak na afwijzing verblijfsvergunning door staatssecretaris

In deze zaak heeft de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie op 25 januari 2013 een aanvraag van een vreemdeling voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen. De vreemdeling heeft hiertegen beroep ingesteld, waarop de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag op 14 februari 2013 het beroep gegrond heeft verklaard en het besluit van de staatssecretaris heeft vernietigd. De staatssecretaris is vervolgens in hoger beroep gegaan tegen deze uitspraak en heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzitter heeft in zijn overwegingen aangegeven dat het verzoek om een voorlopige voorziening geen verdere strekking heeft dan te bepalen dat de staatssecretaris in afwachting van de uitspraak op het hoger beroep aan de bestreden uitspraak geen gevolg hoeft te geven. Dit betekent dat de hogerberoepsprocedure opschortende werking heeft, waardoor de termijn voor de overdracht van de vreemdeling, zoals vastgesteld in de Verordening (EG) 343/2003, wordt opgeschort.

De voorzitter heeft geconcludeerd dat er niet op voorhand kan worden uitgesloten dat de aangevallen uitspraak in hoger beroep niet in stand zal blijven. De termijn voor de overdracht eindigt op 6 juni 2013, en zonder voorlopige voorziening zou het hoger beroep illusoir zijn. Daarom heeft de voorzitter besloten om de voorlopige voorziening toe te wijzen, zodat de staatssecretaris geen nieuw besluit hoeft te nemen voordat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist. De beslissing is openbaar uitgesproken op 22 mei 2013.

Uitspraak

201301772/2/V4.
Datum uitspraak: 22 mei 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, vierde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Maastricht, van 14 februari 2013 in zaak nrs. 13/2560 en 13/2557 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 25 januari 2013 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen.
Bij uitspraak van 14 februari 2013 heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
Voorts heeft de staatssecretaris de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1. Het verzoek heeft geen verdere strekking dan dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat de staatssecretaris in afwachting van de uitspraak op het door hem ingestelde hoger beroep aan de aldus bestreden uitspraak geen gevolg hoeft te geven en dat de hogerberoepsprocedure opschortende werking heeft, zodat de termijn als bedoeld in artikel 19, derde lid, van Verordening (EG) 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend (hierna: Verordening (EG) 343/2003) wordt opgeschort.
1.1. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter valt niet op voorhand uit te sluiten dat de aangevallen uitspraak in hoger beroep niet in stand zal blijven. De termijn waarbinnen de overdracht uiterlijk dient plaats te vinden eindigt, naar de staatssecretaris stelt, op 6 juni 2013. Hiervan uitgaande zal het hoger beroep, indien geen voorlopige voorziening wordt getroffen, illusoir worden. Gelet hierop en nu niet is gebleken van bijzondere belangen die er thans toe nopen dat aan de aangevallen uitspraak gevolg wordt gegeven voordat op het hoger beroep is beslist, ziet de voorzitter aanleiding de na te melden voorlopige voorziening te treffen. Deze toewijzing brengt mee dat de termijn van artikel 19, derde lid, van Verordening (EG) 343/2003 wordt opgeschort met ingang van de dag na bekendmaking van deze uitspraak.
2. Het verzoek dient als kennelijk gegrond te worden toegewezen.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie geen nieuw besluit op de aanvraag hoeft te nemen voordat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Prins
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2013
363-603.