ECLI:NL:RVS:2013:CA1291

Raad van State

Datum uitspraak
22 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
201203990/1/V4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • J.W. Prins
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning asiel door de minister voor Immigratie en Asiel

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, die op 20 maart 2012 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaarde. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke aanvraag door de minister voor Immigratie en Asiel op 22 februari 2012 was afgewezen. De vreemdeling heeft tegen deze afwijzing hoger beroep ingesteld. De minister heeft een verweerschrift ingediend en het onderzoek is vervolgens gesloten.

De Raad van State overweegt dat de stukken waarnaar de vreemdeling in zijn hogerberoepschrift heeft verwezen, niet bij de beoordeling worden betrokken, omdat deze dateren van vóór de aangevallen uitspraak en de vreemdeling geen verklaring heeft gegeven waarom hij deze niet eerder heeft kunnen overleggen. De Raad concludeert dat de argumenten in het hogerberoepschrift niet voldoen aan de eisen van artikel 85 van de Vreemdelingenwet 2000 en dat deze geen vragen oproepen die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming in het algemeen beantwoord moeten worden. Daarom wordt het hoger beroep als kennelijk ongegrond verklaard.

De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak van de voorzieningenrechter, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag voor de verblijfsvergunning asiel in stand blijft. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder leiding van mr. H.G. Lubberdink, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, ambtenaar van staat, en is openbaar uitgesproken op 22 mei 2013.

Uitspraak

201203990/1/V4.
Datum uitspraak: 22 mei 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[vreemdeling],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 20 maart 2012 in zaak nrs. 12/6315 en 12/6312 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister voor Immigratie en Asiel (lees: de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel; hierna: de minister).
Procesverloop
Bij besluit van 22 februari 2012 heeft de minister een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 20 maart 2012 heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De minister (thans: de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie) heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De stukken waarnaar de vreemdeling in het hogerberoepschrift heeft verwezen, worden niet bij de beoordeling van het hoger beroep betrokken. Deze stukken dateren van vóór de aangevallen uitspraak en de vreemdeling heeft geen in rechte te honoreren verklaring gegeven waarom hij deze redelijkerwijs niet reeds in beroep heeft kunnen overleggen.
2. Hetgeen in het hogerberoepschrift is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
3. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Prins
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2013
363-633.