ECLI:NL:RVS:2013:CA1291
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Lubberdink
- J.W. Prins
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning asiel door de minister voor Immigratie en Asiel
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, die op 20 maart 2012 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaarde. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke aanvraag door de minister voor Immigratie en Asiel op 22 februari 2012 was afgewezen. De vreemdeling heeft tegen deze afwijzing hoger beroep ingesteld. De minister heeft een verweerschrift ingediend en het onderzoek is vervolgens gesloten.
De Raad van State overweegt dat de stukken waarnaar de vreemdeling in zijn hogerberoepschrift heeft verwezen, niet bij de beoordeling worden betrokken, omdat deze dateren van vóór de aangevallen uitspraak en de vreemdeling geen verklaring heeft gegeven waarom hij deze niet eerder heeft kunnen overleggen. De Raad concludeert dat de argumenten in het hogerberoepschrift niet voldoen aan de eisen van artikel 85 van de Vreemdelingenwet 2000 en dat deze geen vragen oproepen die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming in het algemeen beantwoord moeten worden. Daarom wordt het hoger beroep als kennelijk ongegrond verklaard.
De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak van de voorzieningenrechter, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag voor de verblijfsvergunning asiel in stand blijft. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder leiding van mr. H.G. Lubberdink, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, ambtenaar van staat, en is openbaar uitgesproken op 22 mei 2013.