ECLI:NL:RVS:2013:CA1290
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Lubberdink
- J.W. Prins
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning asiel en hoger beroep
In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door de minister voor Immigratie en Asiel. De vreemdeling had op 22 februari 2012 een aanvraag ingediend, die door de minister werd afgewezen. De vreemdeling heeft hiertegen beroep aangetekend bij de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle. Op 20 maart 2012 verklaarde de voorzieningenrechter het beroep ongegrond. De vreemdeling ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.
In het hoger beroep heeft de vreemdeling verwezen naar stukken die dateren van vóór de aangevallen uitspraak, maar deze werden niet in de beoordeling betrokken. De vreemdeling kon geen in rechte te honoreren verklaring geven waarom deze stukken niet eerder waren overgelegd. De Raad van State oordeelde dat de argumenten in het hogerberoepschrift niet voldoende waren om de eerdere uitspraak te vernietigen. De aangevoerde punten voldeden niet aan de criteria van artikel 85 van de Vreemdelingenwet 2000, en er waren geen vragen die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden.
Uiteindelijk oordeelde de Raad van State dat het hoger beroep kennelijk ongegrond was en bevestigde de eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 22 mei 2013, en de beslissing werd vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, ambtenaar van staat.