201201865/1/V1.
Datum uitspraak: 21 mei 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Dordrecht, van 24 januari 2012 in zaak nr. 11/21081 in het geding tussen:
de minister voor Immigratie en Asiel (hierna: de minister).
Bij besluit van 30 mei 2011 heeft de minister een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 24 januari 2012 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De minister voor Immigratie, Integratie en Asiel (thans: de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie) heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorgangers.
2. De vreemdeling klaagt in zijn enige grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het asielrelaas van de vreemdeling positieve overtuigingskracht mist en daarom ongeloofwaardig is. Volgens de vreemdeling is de rechtbank daarbij ten onrechte voorbijgegaan aan de volgende door hem bij brief van 28 oktober 2011 overgelegde stukken ter staving van zijn asielrelaas:
- een verklaring van Just Society Civic Movement van 16 april 2008;
- een Patient Evacuation List van het State Central Clinical Hospital van 6 december 2007;
- een doorverwijzing Patiënt voor Ziekenhuisopname;
- een Recommendation Letter van een lid van de State Great Hural van Mongolië van 22 april 2008.
3. De aangevallen uitspraak geeft er geen blijk van dat de rechtbank heeft onderzocht of voormelde stukken, die de vreemdeling uitdrukkelijk ter staving van zijn asielrelaas heeft overgelegd, feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 83 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) bevatten. Derhalve klaagt de vreemdeling terecht dat de rechtbank, in strijd met artikel 8:69, eerste lid, van de Awb en artikel 83 van de Vw 2000, zonder motivering aan voormelde stukken is voorbijgegaan.
4. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De zaak zal naar de rechtbank worden teruggewezen, opdat zij kan beoordelen of zij voormelde stukken krachtens artikel 83 van de Vw 2000 bij haar beoordeling moet betrekken en zo nodig de staatssecretaris in de gelegenheid kan stellen om over voormelde stukken een standpunt in te nemen.
5. De proceskosten in hoger beroep zullen worden vastgesteld. De rechtbank dient over de vergoeding van deze kosten te beslissen.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Dordrecht, van 24 januari 2012 in zaak nr. 11/21081;
III. wijst de zaak naar de rechtbank terug;
IV. stelt de door de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte kosten vast op een bedrag van € 472,00 (zegge: vierhonderdtweeënzeventig euro) en bepaalt dat de rechtbank over de vergoeding van deze kosten beslist.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. C.M. Wissels, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. de Heer, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Spoel w.g. De Heer
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 mei 2013