ECLI:NL:RVS:2013:CA0698

Raad van State

Datum uitspraak
22 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
201207545/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • F.C.M.A. Michiels
  • M.R. Poot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag toevoeging rechtsbijstand wegens zelfstandig beroep

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag voor een toevoeging voor rechtsbijstand door de raad voor rechtsbijstand. De appellant had op 15 maart 2011 een aanvraag ingediend, die door de raad op 1 september 2011 werd afgewezen. De reden voor de afwijzing was dat het rechtsbelang waarop de aanvraag betrekking had, de uitoefening van een zelfstandig beroep of bedrijf betrof. De rechtbank 's-Gravenhage verklaarde het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond op 30 mei 2012. De appellant ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

De Raad van State heeft op 22 mei 2013 de zaak behandeld. De appellant had de toevoeging aangevraagd voor het verkrijgen van een cassatieadvies over een arrest van het Gerechtshof Amsterdam. Dit arrest betrof een vordering tot schadevergoeding uit ongerechtvaardigde verrijking, gerelateerd aan verbouwingen aan een gehuurde woning. De raad handhaafde de afwijzing van de aanvraag, omdat de appellant had verklaard dat hij de woning had verbouwd om kamers te verhuren aan Poolse werknemers, wat volgens de raad een zelfstandig beroep of bedrijf impliceert.

De rechtbank oordeelde dat de raad terecht had gehandeld. Echter, de Raad van State oordeelde dat de rechtbank niet voldoende had onderzocht of de activiteiten van de appellant daadwerkelijk een bedrijfsmatig karakter hadden. De Raad van State concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor grootschalige kamerverhuur of dat de appellant zich als ondernemer had gepresenteerd. Daarom verklaarde de Raad van State het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de appellant tegen de afwijzing van de raad gegrond. De raad werd opgedragen om binnen tien weken een nieuw besluit te nemen.

Uitspraak

201207545/1/A2.
Datum uitspraak: 22 mei 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 30 mei 2012 in zaak nr. 11/8049 in het geding tussen:
[appellant]
en
de raad voor rechtsbijstand Den Haag (lees: het bestuur van de raad voor rechtsbijstand; hierna: de raad).
Procesverloop
Bij besluit van 15 maart 2011 heeft de raad een aanvraag van [appellant] om een toevoeging voor rechtsbijstand afgewezen.
Bij besluit van 1 september 2011, voor zover hier van belang, heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 mei 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting aan de orde gesteld op 22 april 2013.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 12, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wet op de rechtsbijstand wordt rechtsbijstand niet verleend indien het rechtsbelang waarop de aanvraag betrekking heeft, de uitoefening van een zelfstandig beroep of bedrijf betreft.
2. [appellant] heeft een toevoeging aangevraagd voor het inwinnen van een cassatieadvies over een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 7 december 2010 of voor het instellen van cassatie hiertegen. Dit arrest ziet op een vordering van [appellant] tot schadevergoeding uit ongerechtvaardigde verrijking, wegens de door hem verrichte verbouwingen aan een door hem gehuurde woning.
De raad heeft de aanvraag afgewezen en de afwijzing bij besluit van 1 september 2011 gehandhaafd, omdat het rechtsbelang waarop de aanvraag betrekking heeft, de uitoefening van een zelfstandig beroep of bedrijf door [appellant] betreft.
3. De rechtbank heeft geoordeeld dat de raad zich terecht en op goede gronden op dit standpunt heeft gesteld. Daartoe heeft zij overwogen dat [appellant] tijdens de hoorzitting in bezwaar heeft verklaard dat hij de door hem gehuurde woning heeft verbouwd zodat hij kamers kon verhuren aan Poolse werknemers en daarmee geld kon verdienen en tevens heeft verklaard dat hij in januari 2008 een contract had met PE People B.V. Voorts heeft [appellant] op de vraag of hij daadwerkelijk kamers heeft verhuurd, geantwoord dat toen er net mensen in de woning zaten, de politie kwam en dat dit gelijk het einde was. De rechtbank is op grond van deze verklaringen tot het oordeel gekomen dat [appellant] heeft deelgenomen aan het economisch verkeer.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het rechtsbelang waarop de aanvraag betrekking heeft, de uitoefening van een zelfstandig bedrijf betreft. Hij voert aan dat de wet erin voorziet dat het verhuren van een woning aan derden geen zakelijke activiteit betreft en dat deze activiteit is vrijgesteld van inkomstenbelasting.
4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 9 juli 1999 in zaak nr. H01.98.1976; www.rechtspraak.nl, LJN: AA4051) is in het algemeen niet uitgesloten dat de exploitatie van onroerende zaken door een particuliere persoon in de vorm van verhuur van woonruimte een bedrijfsmatig karakter kan hebben. Een aanwijzing daarvoor kan gelegen zijn in het feit dat de particuliere persoon zich jegens de Belastingdienst als ondernemer presenteert en, omgekeerd, de Belastingdienst die opstelling accepteert, alsmede de inschrijving bij de Kamer van Koophandel.
Niet gebleken is dat de raad heeft onderzocht op welke wijze de Belastingdienst de activiteiten van [appellant] in het desbetreffende jaar heeft gekwalificeerd. Dat [appellant] een contract had met het uitzendbureau PE People B.V. en een aanvang heeft gemaakt met kamerverhuur, welke activiteit direct na aanvang is geëindigd, is onvoldoende om een bedrijfsmatig karakter van deze activiteit aan te nemen. Daarbij acht de Afdeling van belang dat niet van grootschalige kamerverhuur is gebleken, noch van omvangrijke werkzaamheden betreffende de kamerverhuur die een normaal vermogensbeheer te boven gaan. Het oordeel van de rechtbank dat de raad zich terecht en op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat het rechtsbelang waarop de aanvraag van [appellant] betrekking heeft, de uitoefening van een zelfstandig bedrijf betreft, en dat de raad de toevoegingsaanvraag om die reden mocht afwijzen, kan dan ook geen stand houden.
5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het door [appellant] ingestelde beroep tegen het besluit van 1 september 2011 van de raad alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt, voor zover het ziet op nr. 3GP1303, wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht voor vernietiging in aanmerking. De raad dient een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Daartoe zal de Afdeling een termijn stellen.
6. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep van [appellant] gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 30 mei 2012 in zaak nr. 11/8049;
III. verklaart het door [appellant] bij de rechtbank ingestelde beroep tegen het besluit van het bestuur van de raad voor rechtsbijstand van 1 september 2011, kenmerk 3GP1303, gegrond;
IV. vernietigt dat besluit voor zover het ziet op dit kenmerk;
V. draagt het bestuur van de raad voor rechtsbijstand op om binnen tien weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit op bezwaar te nemen en dit aan [appellant] toe te zenden;
VI. gelast dat het bestuur van de raad voor rechtsbijstand aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van staat.
w.g. Michiels w.g. Poot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2013
362-615.